ECLI:NL:RBDHA:2024:8740

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
NL24.17784
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van Soedanese eiser in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een Soedanese eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die stelt de Soedanese nationaliteit te hebben en geboren te zijn in 1989, diende op 18 december 2023 een asielaanvraag in. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 23 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk volgens de staatssecretaris verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij ervan uit mag gaan dat andere lidstaten, zoals Frankrijk, het EU-recht en de grondrechten respecteren. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel nog steeds van toepassing is op Frankrijk.

Eiser heeft ook aangevoerd dat zijn moeder in Nederland medische hulp nodig heeft en dat hij op grond van artikel 16 van de Dublinverordening bij haar moet blijven. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een afhankelijkheidsrelatie bestaat die toepassing van artikel 16 rechtvaardigt. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen en dat eiser zal worden overgedragen aan Frankrijk. Het beroep wordt ongegrond verklaard en eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.17784
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser, (gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris, (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Inleiding

1. Eiser stelt de Soedanese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1989.1 Op 18 december 2023 heeft eiser een asielaanvraag ingediend.
1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 23 april 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de staatssecretaris Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Khapode als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1. Eiser staat onder deze geboortedatum geregistreerd in het systeem van de staatssecretaris, de rechtbank zal deze daarom aanhouden. In eerdere rechtbankuitspraken en het door eiser overgelegde vreemdelingenidentiteitsbewijs staan ook andere geboortedata.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.2 In dit geval heeft Nederland op 12 januari 2024 bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek op 26 januari 2024 op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening aanvaard.

Mag de staatssecretaris uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?

5. Eiser stelt dat in zijn geval ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Eiser wijst daartoe op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 29 februari 20243. Verder wijst eiser op een bericht in Le Monde, “France received record number of asylum requests in 2023”. Eiser heeft ook verklaard over zijn ervaringen in Frankrijk, namelijk dat hij gedetineerd is in een koude cel en dat hij geen opvang heeft gekregen. Verder stelt eiser dat sprake is van een motiveringsgebrek. Eiser heeft een beroep gedaan op het arrest M.K. e.a. tegen Frankrijk4. De staatssecretaris stelt dat hij niet heeft toegelicht hoe die uitspraak zich verhoudt tot zijn situatie. Uit het arrest blijkt echter dat zelfs bij toegewezen voorlopige voorzieningen door de rechter de Franse autoriteiten niet overgaan tot opvang. Klagen heeft daarom in sommige gevallen geen zin. De staatssecretaris heeft dit miskend. Ook heeft de staatssecretaris volgens eiser de andere artikelen waarnaar hij heeft verwezen te gemakkelijk aan de kant geschoven.
6. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten aanzien van lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de staatssecretaris, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Frankrijk, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Franse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
7. De rechtbank oordeelt dat eiser daar niet in is geslaagd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 9 oktober 20235 geoordeeld dat ten aanzien van Frankrijk nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Afdeling heeft bij dat oordeel het AIDA- rapport update 2022 betrokken, en heeft overwogen dat dit rapport geen wezenlijk ander beeld schetst van de opvang van asielzoekers in Frankrijk dan in het eerdere AIDA-rapport,
2 Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3 NL24.2985.
4 Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 december 2022, ECLI:CE:ECHR:2022:1208JUD003434918.
update 2021, naar voren is gekomen. De Afdeling verwijst daarom naar de motivering in een eerdere uitspraak van 5 april 20236. Uit de AIDA-rapporten kan weliswaar worden opgemaakt dat er problemen zijn (geweest) met de opvang in Frankrijk, maar er is niet gebleken dat die problemen dermate structureel en ernstig zijn, dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM.
8. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De verklaringen van eiser over wat hij in Frankrijk heeft ervaren zijn onvoldoende. Daaruit blijkt namelijk niet dat eiser als Dublinclaimant in een vergelijkbare situatie terecht zal komen als genoemd in het AIDA-rapport. Hij heeft immers in het aanmeldgehoor aangegeven na overdracht een nacht in een cel te hebben doorgebracht, maar heeft daarbij ook genoemd dat hij niet in detentie heeft gezeten, geen aanvraag heeft ingediend en – zo corrigeert hij in de correcties en aanvullingen, geen opvang heeft gehad. Ook heeft eiser op zitting verklaard dat hij niet heeft geklaagd bij de Franse autoriteiten of andere instanties. Verder zag de uitspraak van zittingsplaats Amsterdam op een andere situatie, namelijk die van een alleenstaande zwangere vrouw. Wel relevant is dat in de uitspraak is opgenomen dat uit het AIDA-rapport update 2022 blijkt dat eind 2022 ongeveer 40 procent van de asielzoekers in Frankrijk geen opvang had. Het AIDA-rapport update 2022 is echter ook betrokken in de Afdelingsuitspraak van 9 oktober 2023. Verder blijkt uit het artikel van Le Monde niet dat de Franse autoriteiten zich niet aan hun verplichtingen houden ten aanzien van Dublinclaimanten, of dat zij zich niet inzetten om in opvang te voorzien. In het bestreden besluit is verder terecht overwogen dat eiser met de verwijzing naar het arrest M.K. e.a. tegen Frankrijk niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij na overdracht in een vergelijkbare situatie terecht zal komen. Eiser heeft daarmee ook niet aannemelijk gemaakt dat klagen in Frankrijk voor hem onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. In het bestreden besluit is dan ook terecht gewezen op de mogelijkheid om te klagen. Er is geen sprake van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt niet.

Artikelen 16 en 17 van de Dublinverordening

9. Eiser stelt dat de staatssecretaris zijn beroep op artikel 16 van de Dublinverordening niet goed heeft beoordeeld. Eisers moeder woont in Nederland en heeft medische problemen, waardoor zij de hulp van eiser nodig heeft. Er is niemand anders dan eiser die haar op de juiste manier kan verzorgen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een verwijzing van de huisarts uit 2020 naar de fysiotherapeut, een medicatieoverzicht uit 2021 van de apotheek, een patiëntenkaart van oktober 2023, een radiologisch verslag uit 2023 en een foto overgelegd. Eiser stelt ook dat de staatssecretaris op grond van de samenwerkingsverplichting dient te onderzoeken wat de relatie is tussen hem en zijn moeder en wat dit betekent in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. De staatssecretaris heeft dat ten onrechte niet gedaan.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Het betoog van eiser dat hij bij zijn moeder moet blijven is al eerder beoordeeld, voor het laatst in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 23 november 20237, waarbij ook de patiëntenkaart is meegenomen. De rechtbank heeft toen geoordeeld dat het beroep van eiser op artikel 16 en
17 van de Dublinverordening niet slaagt. De rechtbank ziet in wat eiser in deze zaak heeft aangevoerd, geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
11. Eiser heeft namelijk nog steeds niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een afhankelijkheidsrelatie als bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening. De familieband tussen eiser en zijn gestelde moeder is nog altijd niet onderbouwd. En ook als wel wordt uitgegaan van de familieband, blijkt uit de overgelegde stukken niet dat de moeder afhankelijk is van de zorg van eiser en ook niet welke zorgtaken eiser dan richting zijn moeder zou moeten verrichten. De staatssecretaris heeft daarbij kunnen meewegen dat eiser een broer en zus heeft die in Nederland verblijven en voor hun moeder kunnen zorgen.
12. Verder is het enkele bestaan van familiebanden in Nederland (als daarvan zou worden uitgegaan) nog geen aanleiding om zonder meer toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De Dublinverordening beoogt wel waarborgen te bieden voor gezinsleden8, maar er bestaat geen verplichting om deze discretionaire bevoegdheid toe te passen bij familiebanden die de Dublinverordening niet beoogt te beschermen. Daarnaast is de Dublinverordening niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een gezinslid in Nederland kan worden verkregen. Eiser kan hiertoe een aparte aanvraag indienen.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen en dat eiser zal worden overgedragen aan Frankrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
8 Hierover gaan de artikelen 8, 9, 10, 11 en 16 van de Dublinverordening.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 mei 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.