8.1.De rechtbank overweegt dat uit de uitspaak van de Afdeling van 13 september 2023 volgt dat de staatssecretaris ten aanzien van Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit oordeel heeft de Afdeling herhaald in recente uitspraken.⁸ De rechtbank ziet geen aanleiding om van deze oordelen en conclusies van de Afdeling af te wijken. In de door eiser aangehaalde landeninformatie wordt geen ander beeld van de situatie van Dublinclaimanten in Kroatië geschetst dan de informatie die bij de Afdelingsuitspraak van 13 september 2023 is betrokken. De Afdeling heeft in de uitspraak van 13 september 2023 (rechtsoverweging 2.4.) onderkend dat de toelichting van de Kroatische autoriteiten dat zij nooit asielzoekers hebben uitgezet zonder behandeling van de asielaanvraag, niet strookt met wat de Afdeling hierover in de uitspraak van 13 april 2022 heeft overwogen. De Afdeling heeft hierin echter geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de (overige) door de Kroatische autoriteiten verstrekte informatie over de positie van Dublinclaimanten. De Afdeling heeft in haar uitspraak ook de getuigenissen van BVMN⁹ betrokken, en overwogen dat daaruit niet blijkt dat deze getuigenissen afkomstig zijn van Dublinclaimanten.¹⁰ Ook in het meer recente BVMN-rapport¹¹ en de notitie van CPS¹², waar de Afdeling zich nog niet over heeft uitgelaten, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat, anders dan de Kroatische autoriteiten hebben vermeld, Dublinclaimanten na overdracht te maken krijgen met pushbacks. Evenmin is hieruit gebleken dat de asielaanvragen van Dublinclaimanten niet of onzorgvuldig worden behandeld en dat zij geen toegang zullen krijgen tot opvang. Eiser wordt middels een claimakkoord overgedragen, zodat het voor de Kroatische autoriteiten duidelijk is dat eiser een Dublinclaimant is.
Claimakkoord
9. Ook in het gegeven dat de Kroatische autoriteiten het claimverzoek hebben geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eisers verzoek om internationale bescherming niet zorgvuldig zal worden behandeld of dat eiser geen toegang zal krijgen tot de opvangvoorzieningen, dan wel dat eiser bij overdracht direct in een uitzetcentrum zal worden geplaatst. De aanvaarding van Kroatië op grond van dit artikel betekent dat Kroatië de stand van de procedure anders kwalificeert dan de staatssecretaris heeft gedaan. De staatssecretaris heeft ter zitting terecht gesteld dat de acceptatie van Kroatië op deze grond niet maakt dat eiser in Kroatië geen asielaanvraag kan indienen, zijn uiting in dit kader niet
7 Zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
9 De rechtbank veronderstelt, gelet op de uitspraakdatum, dat de Afdeling hier van het BVMN rapport van 8 mei 2023, over de maand maart 2023, is uitgegaan.
11 Gelet op de datum van het beroepschrift gaat de rechtbank hier – bij het ontbreken van een nadere aanduiding door eiser - uit van het BVMN rapport van 9 februari 2024, over de maand november 2023.
12 De advocaat van eiser heeft niet genoemd welke notitie hij bedoelt, de rechtbank gaat daarom uit van de bij haar bekende meest recente notitie van 19 januari 2024.
kan formaliseren of geen toegang zal krijgen tot opvangvoorzieningen. Daar komt bij dat eiser na een nacht er zelf voor heeft gekozen niet naar de opvang te gaan maar het land te verlaten, voordat de aanvraag geformaliseerd was. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor de conclusie dat eiser bij overdracht heeft te vrezen voor uitzetting.
10. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser ook met zijn verklaringen over wat hij zelf heeft meegemaakt, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Kroatië als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. De staatssecretaris heeft de verklaringen van eiser uit het aanmeldgehoor, namelijk dat dat eiser in Kroatië in detentie heeft gezeten en dat hij daar in de kou heeft gezeten met natte kleren en geen eten en drinken kreeg, kenbaar betrokken bij de beoordeling in het bestreden besluit. Deze verklaringen zijn echter onvoldoende om te concluderen dat eiser bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met voormelde bepalingen. Deze verklaringen gaan over de wijze waarop eiser bij eerste aankomst in Kroatië is behandeld en niet over de situatie dat eiser als Dublinclaimant aan Kroatië zal worden overgedragen. De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn stelling dat de gehoormedewerker in het gehoor onvoldoende heeft doorgevraagd naar zijn ervaringen in Kroatië, nu eiser tijdens het gehoor niet heeft verklaard dat verschillende vluchtelingen zijn geslagen en geen passende hulp kregen en dat hij in Kroatië ziek is geworden en geen medische hulp kreeg. Dit wordt pas naar voren gebracht in de beroepsgronden en deze stellingen heeft de staatssecretaris daarom ook niet kunnen betrekken bij de besluitvorming. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris terecht gemotiveerd dat eiser met zijn persoonlijke relaas niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in Kroatië sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en opvangvoorzieningen voor personen die verzoeken om internationale bescherming. Dat sprake is van een risico op indirect refoulement zal de rechtbank gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 30 november 2023¹³ dan ook niet beoordelen.
10. De rechtbank ziet in de rechtbankuitspraken waar eiser naar heeft verwezen geen aanleiding om anders te oordelen dan in rechtsoverweging 8.1. Deze uitspraken zien op specifieke omstandigheden die in het gehoor en ter zitting door de vreemdelingen in die zaken zijn aangedragen, waar de staatssecretaris in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening onvoldoende gemotiveerd op is ingegaan. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat zijn zaak een op een van toepassing is op deze zaken.
Klagen in Kroatië
12. De rechtbank overweegt voorts dat, indien eiser na overdracht te maken krijgt met problemen met betrekking tot de asielprocedure, de opvang, of anderszins, het op zijn weg ligt om daarover in Kroatië te klagen bij de (hogere) Kroatische autoriteiten of bij daartoe aangewezen (hulp)instanties. Niet is gebleken dat deze mogelijkheid voor eiser niet bestaat of dat hij inmiddels tevergeefs van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. Dat klagen geen zin heeft, omdat de autoriteiten geweld tegen hem zullen gebruiken, heeft eiser niet