ECLI:NL:RBDHA:2024:8778

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
NL24.17478
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, van Syrische nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar de staatssecretaris heeft deze niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 14 mei 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser heeft aangevoerd dat hij nooit zijn intentie heeft geuit om asiel aan te vragen in Kroatië en dat hij daar niet geregistreerd is. De rechtbank wijst echter op de Eurodac-registratie, waaruit blijkt dat eiser wel degelijk geregistreerd staat als iemand die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Kroatië. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat hij geen asielaanvraag heeft ingediend, omdat de Eurodac-informatie betrouwbaar is en de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de juistheid van deze informatie.

Eiser heeft ook aangevoerd dat de opvang in Kroatië slecht is en dat hij daar risico loopt op een behandeling die in strijd is met zijn mensenrechten. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris op basis van eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij eiser overtuigend bewijs levert van ernstige tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem in Kroatië. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met de Europese mensenrechten.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen en dat hij kan worden overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.17478
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser, V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris, (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1997] . De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 22 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de waarnemer (mr. E.G. Grigorjan) van zijn gemachtigde, een neef van eiser, M. Ziad als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft
Nederland op 6 februari 2024 bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek op 19 februari 2024 op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening aanvaard.
Heeft eiser in Kroatië een verzoek om internationale bescherming ingediend?
5. Eiser stelt dat hij nooit zijn intentie heeft geuit en nooit een formulier heeft ondertekend voor het vragen van asiel in Kroatië. Hij heeft zich in Kroatië ook niet gemeld op een aanmeld- of opvanglocatie. Eiser wijst in dit kader op het AIDA-rapport, update 2022, pagina 37 en verder.
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat hij in Kroatië geen verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Uit artikel 24, derde en vierde lid, van de Eurodac-verordening volgt namelijk dat een referentienummer wordt gekoppeld aan de gegevens van de persoon en de lidstaat.¹ Uit het vierde lid volgt verder dat als dit nummer begint met een 1, daaruit kan worden afgeleid dat het gaat om een vreemdeling die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Uit Eurodac volgt dat eiser staat geregistreerd met het nummer [nummer] . Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris uitgaan van de juistheid van deze informatie. Dat eiser stelt geen intentie te hebben geuit en geen document heeft ondertekend leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu uit de Eurodac-treffer blijkt dat hij wel heeft geuit asiel te willen aanvragen in Kroatië en dit in een later stadium nog kan worden geformaliseerd door middel van het ondertekenen van het verzoek om internationale bescherming. Daarbij merkt de rechtbank op dat het niet ontvangen hebben van formulieren in dit kader ook kan zijn ontstaan door het gegeven dat eiser heeft verklaard ongeveer twee dagen na aankomst Kroatië al weer te hebben verlaten. Met de enkele verwijzing naar het AIDA-rapport heeft eiser niet weerlegd dat niet van de informatie afkomstig uit het Eurodac
-systeem kan worden uitgegaan.
Kan er ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
7. Eiser stelt verder, onder verwijzing naar pagina 6 en 8 van het aanmeldgehoor, dat de daadwerkelijke opvang voor Dublinterugkeerders in Kroatië zeer slecht is. Er zijn daar aanhoudende problemen met de infrastructuur en de Kroatische autoriteiten slagen er niet in om de meest elementaire diensten te leveren. Eiser wijst in dit kader ook op het AIDA- rapport, update 2022, pagina’s 16, 26 en verder over Kroatië en wijst er op dat ook de veiligheid in de opvangcentra in het geding is. Eiser stelt dat de staatssecretaris daarom niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan zonder enig (feitelijk) onderzoek te doen. Ook verwijt eiser dat de staatssecretaris niet is ingegaan op hetgeen eiser heeft gesteld in zijn zienswijze en op wat eiser zelf heeft meegemaakt. Eiser stelt dat de staatssecretaris door had moeten vragen, nu hij heeft verklaard dat hij ziek is geworden en niet werd behandeld en hij geen warme kleren kreeg en in zijn natte kleren in de koude cel moest zitten. Uit het AIDA-rapport blijkt dat mishandelingen niet enkel plaatsvinden in gevangenissen en bewaringslocaties, maar ook in reguliere kampen. Dat eiser volgens de staatssecretaris had moeten klagen volgt eiser niet, hij was erg angstig om nog langer in
1. Verordening (EU) nr. 603/2013.
detentie te verblijven wat de keuze om een formele klacht in te dienen lastig en gevaarlijk maakte.
7.1. Eiser stelt dat er, ondanks de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 september 2023², voldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgaan. Eiser wijst daartoe wederom op het AIDA-rapport. Eiser stelt dat de staatssecretaris gelet op de in de zienswijze aangehaalde rechtbankuitspraken³ gedegen onderzoek had moeten doen. De genoemde uitspraken zijn geen uitzondering en wel degelijk van belang voor Dublinclaimanten. In het beroepschrift noemt eiser andere uitspraken waarin het beroep gegrond is verklaard, en waaruit zou volgen dat er geen onderzoek is gedaan naar het bestaan van systeemfouten.⁴ Eiser stelt dat de impact van zijn/de ervaringen in Kroatië door de staatssecretaris niet concreet en volledig zijn betrokken bij het onderzoek. De staatssecretaris heeft in de besluitvorming enkel verwezen naar de antwoorden op de door de Afdeling gestelde vragen aan de Kroatische autoriteiten. Hoewel de Afdeling in haar uitspraak van 13 september 2023 heeft geoordeeld dat Dublinclaimanten geen reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks in Kroatië, stelt eiser dat er in casu voldoende aanknopingspunten zijn dat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Afdeling heeft zich namelijk niet uitgelaten over de situatie met betrekking tot de opvangvoorzieningen, detentie en rechtsbijstand. Ook heeft de Afdeling zich nog niet over het meest recente Border Violance Monitoring Network (BVMN) rapport en de notitie van Centre for Peace Studies (CPS) uitgelaten.
7.2. Verder stelt eiser dat sprake is van (in)direct refoulement. Eiser beroept zich op artikel 3 van het EVRM⁵. Eiser heeft reden om te twijfelen aan de bescherming die hij zou krijgen in Kroatië, nu hij is mishandeld, er is gedreigd om teruggestuurd te worden en omdat hij onrechtmatig in detentie is geplaatst. Gelet op het voorgaande is de kans op uitzetting, een pushback dan wel langdurige onrechtmatige detentie zeer reëel. Bovendien acht eiser de kans dat hij in Kroatië wordt opgepakt groot omdat er geen asielaanvraag loopt, nu het claimverzoek is geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
8. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris er volgens de rechtbank in het algemeen van uitgaan dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts, ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat ernstig moet worden gevreesd dat het asiel- en opvangsysteem in Kroatië dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest⁶. Van een schending van artikel 4 van het Handvest zal pas sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo.⁷

2.ECLI:NL:RVS:2023:3411.

3 Zittingsplaats Haarlem: NL23.28101, NL23.38047 en NL23.28049, zittingsplaats Den Bosch: NL23.33223, zittingsplaats Zwolle: NL23.31374 en NL23.31376.
4 Zittingsplaats Haarlem: NL24.3959, NL24.4438, NL24.718 en NL24.720, zittingsplaats Amsterdam: NL24.4947 en NL24.5063, zittingsplaats Roermond: NL24.7133 en NL24.7186.
5 Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
6 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
8.1.
De rechtbank overweegt dat uit de uitspaak van de Afdeling van 13 september 2023 volgt dat de staatssecretaris ten aanzien van Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit oordeel heeft de Afdeling herhaald in recente uitspraken.7 De rechtbank ziet geen aanleiding om van deze oordelen en conclusies van de Afdeling af te wijken. In de door eiser aangehaalde landeninformatie wordt geen ander beeld van de situatie van Dublinclaimanten in Kroatië geschetst dan de informatie die bij de Afdelingsuitspraak van 13 september 2023 is betrokken. De Afdeling heeft in de uitspraak van 13 september 2023 (rechtsoverweging 2.4.) onderkend dat de toelichting van de Kroatische autoriteiten dat zij nooit asielzoekers hebben uitgezet zonder behandeling van de asielaanvraag, niet strookt met wat de Afdeling hierover in de uitspraak van 13 april 2022 heeft overwogen. De Afdeling heeft hierin echter geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de (overige) door de Kroatische autoriteiten verstrekte informatie over de positie van Dublinclaimanten. De Afdeling heeft in haar uitspraak ook de getuigenissen van BVMN⁸ betrokken, en overwogen dat daaruit niet blijkt dat deze getuigenissen afkomstig zijn van Dublinclaimanten.⁹ Ook in het meer recente BVMN-rapport¹⁰ en de notitie van CPS¹¹, waar de Afdeling zich nog niet over heeft uitgelaten, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat, anders dan de Kroatische autoriteiten hebben vermeld, Dublinclaimanten na overdracht te maken krijgen met pushbacks. Evenmin is hieruit gebleken dat de asielaanvragen van Dublinclaimanten niet of onzorgvuldig worden behandeld en dat zij geen toegang zullen krijgen tot opvang. Eiser wordt middels een claimakkoord overgedragen, zodat het voor de Kroatische autoriteiten duidelijk is dat eiser een Dublinclaimant is.
Claimakkoord
9. Ook in het gegeven dat de Kroatische autoriteiten het claimverzoek hebben geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eisers verzoek om internationale bescherming niet zorgvuldig zal worden behandeld of dat eiser geen toegang zal krijgen tot de opvangvoorzieningen, dan wel dat eiser bij overdracht direct in een uitzetcentrum zal worden geplaatst. De aanvaarding van Kroatië op grond van dit artikel betekent dat Kroatië de stand van de procedure anders kwalificeert dan de staatssecretaris heeft gedaan. De staatssecretaris heeft ter zitting terecht gesteld dat de acceptatie van Kroatië op deze grond niet maakt dat eiser in Kroatië geen asielaanvraag kan indienen, zijn uiting in dit kader niet kan formaliseren of geen toegang zal krijgen tot opvangvoorzieningen. Daar komt bij dat eiser er zelf voor heeft gekozen het land te verlaten, voordat de aanvraag geformaliseerd was. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor de conclusie dat eiser bij overdracht heeft te vrezen voor uitzetting.
7 Zie onder meer de uitspraken van 2 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1 en 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1254.
8 De rechtbank veronderstelt, gelet op de uitspraakdatum, dat de Afdeling hier van het BVMN rapport van 8 mei 2023, over de maand maart 2023, is uitgegaan.
9 ECLI:NL:RVS:2023:3411, onder 2.5.
10 Gelet op de datum van het beroepschrift gaat de rechtbank hier – bij het ontbreken van een nadere aanduiding door eiser - uit van het BVMN rapport van 9 februari 2024, over de maand november 2023.
11 De advocaat van eiser heeft niet genoemd welke notitie hij bedoelt, de rechtbank gaat daarom uit van de bij haar bekende meest recente notitie van 19 januari 2024.
Persoonlijk relaas
10. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser ook met zijn verklaringen over wat hij zelf heeft meegemaakt, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Kroatië als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. De staatssecretaris heeft de verklaringen van eiser uit het aanmeldgehoor, namelijk dat eiser in Kroatië in detentie heeft gezeten en dat hij daar in de kou heeft gezeten met natte kleren en geen eten en drinken kreeg, kenbaar betrokken bij de beoordeling in het bestreden besluit. Deze verklaringen zijn echter onvoldoende om te concluderen dat eiser bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met voormelde bepalingen. Deze verklaringen gaan over de wijze waarop eiser bij eerste aankomst in Kroatië is behandeld en niet over de situatie dat eiser als Dublinclaimant aan Kroatië zal worden overgedragen. De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn stelling dat de gehoormedewerker in het gehoor onvoldoende heeft doorgevraagd naar zijn ervaringen in Kroatië, nu eiser tijdens het gehoor niet heeft verklaard dat anderen zouden zijn geslagen, dat hij in Kroatië ziek was en hoge koorts had en geen medische hulp kreeg. Dit wordt pas in het algemeen naar voren gebracht in de zienswijze en meer specifiek in het beroepschrift en deze stellingen heeft de staatssecretaris dan ook niet zo specifiek kunnen betrekken bij de besluitvorming. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris terecht gemotiveerd dat eiser met zijn persoonlijke relaas niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in Kroatië sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en opvangvoorzieningen voor personen die verzoeken om internationale bescherming. Dat sprake is van een risico op indirect refoulement zal de rechtbank gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 30 november 2023¹² dan ook niet beoordelen.
10. De rechtbank ziet in de rechtbankuitspraken waar eiser naar heeft verwezen geen aanleiding om anders te oordelen dan in rechtsoverweging 8.1. Deze uitspraken zien op specifieke omstandigheden die in het gehoor en ter zitting door de vreemdelingen in die zaken zijn aangedragen, waar de staatssecretaris in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening onvoldoende gemotiveerd op is ingegaan. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat zijn zaak een op een van toepassing is op deze zaken.
Klagen in Kroatië
12. De rechtbank overweegt voorts dat, indien eiser na overdracht te maken krijgt met problemen met betrekking tot de asielprocedure, de opvang, of anderszins, het op zijn weg ligt om daarover in Kroatië te klagen bij de (hogere) Kroatische autoriteiten of bij daartoe aangewezen (hulp)instanties. Niet is gebleken dat deze mogelijkheid voor eiser niet bestaat of dat hij inmiddels tevergeefs van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. Dat klagen geen zin heeft, omdat de autoriteiten geweld tegen hem zullen gebruiken, heeft eiser niet onderbouwd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de eerdergenoemde Afdelingsuitspraken volgt dat voor Dublinclaimanten in Kroatië een andere situatie geldt dan voor personen die het land (voor de eerste keer) illegaal zijn ingereisd.

12.ECLI:EU:C:2023:934.

Artikel 16 en 17 van de Dublinverordening
13. Eiser voert aan dat hij in de zienswijze genoegzaam heeft uitgelegd en verklaard dat hij beter in Nederland bij zijn broers kan zijn en hun steun hard nodig heeft. In Kroatië heeft hij niemand en enkel slechte ervaringen meegemaakt. Eiser doet daarmee een beroep op artikel 16 en 17 van de Dublinverordening.
13.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat tussen hem en zijn broers sprake is van een afhankelijkheidsrelatie als bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening. Eiser heeft de familieband met zijn broers met de overgelegde stukken (kopieën van een tweetal verblijfsbewijzen) onvoldoende onderbouwd. Uit het feit dat een van de personen dezelfde achternaam heeft als eiser, kan de gestelde familieband met hem of met allebei de personen niet worden afgeleid. En ook als uitgegaan wordt van de familieband en van emotionele steun, heeft de staatssecretaris dit onvoldoende mogen vinden. De staatssecretaris heeft daarbij mogen betrekken dat niet is gebleken dat eisers zich zonder zijn broers niet staande kan houden. Eiser heeft namelijk geen stukken overgelegd of anderszins onderbouwd dat hij lijdt aan psychische gevolgen van zijn ervaringen in Kroatië en dat hij daarom van zijn broers afhankelijk is qua zorg of andersom.
13.2.
Verder hoefde de staatssecretaris in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding te zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Ook is de Dublinverordening niet bedoeld om gezinshereniging op reguliere gronden te verkrijgen.
Eiser kan daartoe een aparte aanvraag indienen. Gelet op het voorgaande
heeft de staatssecretaris zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd niet voldoende bijzonder zijn om van de overdracht aan Kroatië af te zien vanwege onevenredige hardheid. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat eiser mag worden overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 mei 2024
Documentcode: [documentcode]
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.