ECLI:NL:RBDHA:2024:8919

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
NL24.15433
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach - de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag en de verantwoordelijkheid van lidstaten onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 5 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 9 april 2024 afgewezen, met het argument dat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, wat betekent dat het bestreden besluit niet in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval had Nederland een verzoek om terugname aan Oostenrijk gedaan, dat door Oostenrijk was aanvaard. De rechtbank overweegt echter dat de staatssecretaris niet alle relevante informatie heeft verstrekt aan Oostenrijk, met name over de tijdelijke verblijfsvergunning die eiser in Italië had verkregen.

De rechtbank concludeert dat de tijdelijke verblijfsvergunning van eiser, die geldig was tot 5 april 2020, relevant is voor de vaststelling van de verantwoordelijkheid van Oostenrijk. De rechtbank oordeelt dat het claimverzoek aan Oostenrijk onvolledig was, omdat het niet alle noodzakelijke informatie bevatte. Hierdoor kan de overdracht aan Oostenrijk niet plaatsvinden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de staatssecretaris moet beoordelen hoe de procedure verder moet worden vervolgd, met inachtneming van deze uitspraak. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten vastgesteld op € 1.750,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15433

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J. Burema),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2024, samen met de zaak NL24.15434, op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt en het bestreden besluit niet in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Is het beroep van eiser ontvankelijk?
5. Voorafgaand aan de zitting heeft de staatssecretaris de rechtbank laten weten dat eiser bij het COA per 12 april 2024 als ‘met onbekende bestemming’ (mob) vertrokken staat geregistreerd. De rechtbank ziet zich daarom ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
5.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat als een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder aan de staatssecretaris te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. [2] In dat geval heeft de vreemdeling geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep. De Afdeling heeft daarbij overwogen dat dit slechts anders is als de vreemdeling laat weten dat hij contact onderhoudt met zijn gemachtigde. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat de vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.
5.2.
De gemachtigde van eiser heeft op 22 april 2024 gereageerd op de vraag van de rechtbank om te reageren op de mob-registratie. Gemachtigde heeft verklaard dat hij nog altijd contact heeft met eiser, dat eiser bij een vriend verblijft in Amsterdam en dat hij nog altijd prijs stelt op een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De gemachtigde van eiser heeft dit op zitting nogmaals bevestigd en verklaard dat de situatie niet is veranderd. Het beroep van eiser is daarom ontvankelijk.
Verloop
6. Eiser is Europa binnengereisd in Italië en heeft daar op 12 oktober 2017 een asielaanvraag ingediend. Zonder een beslissing op die aanvraag af te wachten is hij naar Oostenrijk vertrokken en heeft daar een asielaanvraag ingediend op 21 mei 2018. Eiser heeft verklaard dat hij naar Oostenrijk is gegaan omdat hij daar – in tegensteling tot in Italië – wel werk zou kunnen vinden. De asielaanvraag in Oostenrijk is enkele dagen later afgewezen. Daarop is eiser teruggekeerd naar Italië waar bleek dat zijn asielaanvraag was ingewilligd en hij een tijdelijke verblijfsvergunning kreeg die geldig was tot 5 april 2020. Op 25 mei 2023 heeft hij in Italië een afwijzing van zijn aanvraag tot verlenging van zijn tijdelijke verblijfsvergunning gekregen. Hoewel uit het overgelegde document van 25 mei 2023 kan worden opgemaakt dat zijn tijdelijke verblijfsvergunning minstens eenmaal is verlengd, kan hieruit niet worden opgemaakt van welke datum een verlenging is. Na de afwijzing van de aanvraag is hij naar Nederland vertrokken en heeft hier op 14 november 2023 een asielaanvraag ingediend.
6.1.
Eiser heeft in beroep een beëdigde vertaling van het Italiaanse document waarmee zijn aanvraag voor een verlenging van zijn tijdelijke verblijfsvergunning is afgewezen, overgelegd. De Italiaanse autoriteiten delen daarin mee dat eiser een tijdelijke verblijfsvergunning op humanitaire gronden had die geldig was tot 5 april 2020, dat die (minstens) eenmaal verlengd is en dat de verlenging ditmaal wordt afgewezen omdat de afgifte van de verblijfsvergunning in strijd is met een advies uit 2023 van de ‘Commissie voor de Erkenning van Internationale bescherming van Catania’.
Is het claimverzoek aan Oostenrijk volledig?
7. Op grond van het beginsel van loyale samenwerking dient een lidstaat die een terugnameverzoek indient bij een andere lidstaat alle relevante informatie te verstrekken die voor de ontvangende lidstaat van belang is voor het vaststellen van diens verantwoordelijkheid. Artikel 23, vierde lid, van de Dublinverordening, luidt dan ook: ‘Een verzoek tot terugname wordt ingediend met behulp van een standaardformulier en gestaafd met bewijsmiddelen of indirecte bewijzen (…) op grond waarvan de autoriteiten van de aangezochte lidstaat kunnen nagaan of deze lidstaat op grond van de criteria van deze verordening verantwoordelijk is.’ Wanneer een claimverzoek niet volgens de criteria van dit artikellid is opgesteld kan worden geoordeeld dat het claimverzoek onvolledig is.
7.1.
Eiser voert aan dat het claimverzoek dat is verzonden aan Oostenrijk niet alle informatie bevat die voor Oostenrijk relevant is om zijn verantwoordelijkheid vast te stellen. Wanneer Oostenrijk door Nederland was geïnformeerd over het bestaan van de tijdelijke Italiaanse verblijfsvergunning, had Oostenrijk het claimverzoek niet geaccepteerd. Omdat het claimverzoek op grond waarvan Oostenrijk zijn verantwoordelijkheid heeft vastgesteld onvolledig is, kan de overdracht aan Oostenrijk niet plaatsvinden.
7.2.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de tijdelijke verblijfsvergunning die eiser in Italië heeft verkregen geen relevante informatie is voor Oostenrijk om zijn verantwoordelijkheid vast te stellen. Het claimverzoek is daarom niet onvolledig vanwege het ontbreken van deze informatie. Deze informatie is volgens de staatssecretaris niet relevant omdat de tijdelijke verblijfsvergunning die eiser heeft gekregen geen internationale bescherming is zoals bedoeld in de Dublinverordening. [3] De vergunning die eiser heeft gekregen is een vergunning op humanitaire gronden en daarom niet relevant bij de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat.
De staatssecretaris vat het betoog van eiser op als een beroep op artikel 12, eerste lid, van de Dublinverordening. Dit artikellid bepaalt dat wanneer een vreemdeling over een door een lidstaat afgegeven geldige verblijfstitel beschikt, de lidstaat die de verblijfstitel heeft toegekend, verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van de vreemdeling. Eiser kan hier volgens de staatssecretaris geen beroep op doen omdat dit artikel in hoofdstuk 3 van de Dublinverordening staat en een vreemdeling op de criteria in dit hoofdstuk enkel een beroep kan doen in een overnamesituatie. [4] Omdat eiser eerder een asielaanvraag elders dan in Nederland heeft gedaan is er sprake van een terugnamesituatie. Als eiser al een beroep zou kunnen doen op artikel 12, eerste lid, van de Dublinverordening zou zijn beroep niet succesvol zijn op grond van het vierde lid van het artikel. Dit artikellid bepaalt dat het verantwoordelijkheidscriterium voor verlopen verblijfstitels enkel geldt voor verblijfstitels die minder dan twee jaar zijn verlopen. De Italiaanse tijdelijke verblijfsvergunning was geldig tot en met 5 april 2020 en dus meer dan twee jaar verlopen.
7.3.
Het betoog van eiser slaagt. De rechtbank is van oordeel dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat de tijdelijke verblijfsvergunning die Italië aan eiser heeft verstrekt van belang is voor Oostenrijk bij de vaststelling van diens verantwoordelijkheid.
In het standaardformulier voor het opstellen van een terugnameverzoek door de Europese Commissie is bepaald dat een verzoekende lidstaat de ontvangende lidstaat in kennis moet stellen van eventuele lopende asielaanvragen in andere lidstaten en eventuele verleende verblijfstitels. [5] Nederland heeft dit in het aan de orde zijnde claimverzoek niet gedaan terwijl eiser hier wel over heeft verklaard in het gehoor bij de vreemdelingenpolitie en in het Dublingehoor. [6] In punt 12 van het claimverzoek is enkel de asielaanvraag in Oostenrijk vermeld en in het tekstblok voor nadere informatie is enkel gesteld dat hij na zijn vertrek uit Oostenrijk naar Italië niet voor de tweede maal een asielaanvraag heeft gedaan. Hoewel dit laatste klopt, ziet de rechtbank niet in waarom daar niet is vermeld dat hij na zijn vertrek uit Oostenrijk naar Italië over een Italiaanse verblijfsvergunning beschikte.
De rechtbank is het met de staatssecretaris eens dat eiser geen internationale bescherming heeft gekregen middels de tijdelijke verblijfsvergunning. Anders dan de staatssecretaris is de rechtbank echter van oordeel dat hieruit niet geconcludeerd kan worden dat het daarom geen relevante informatie is die op een claimverzoek hoort te staan. Wanneer eiser internationale bescherming zou hebben gekregen van Italië was er immers überhaupt geen sprake meer van een situatie waarop de Dublinverordening van toepassing is.
De rechtbank is het met de staatssecretaris eens dat eiser geen beroep kan doen op artikel 12 van de Dublinverordening omdat er sprake is van een terugnamesituatie. [7] Eiser heeft echter op de zitting aangegeven dat hij geen beroep op artikel 12 wenst te doen, maar dat zijn beroep in het licht van artikel 19 van de Dublinverordening dient te worden bezien. Artikel 19 van de Dublinverordening is geen criterium waar enkel een beroep op kan worden gedaan in een overnamesituatie en bepaalt dat wanneer een lidstaat een verblijfstitel verstrekt, de verantwoordelijkheid voor de vreemdeling over gaat op deze lidstaat. Vaststaat dat – en wordt ook niet betwist door de staatssecretaris – eiser over een tijdelijke Italiaanse verblijfsvergunning beschikte. De definitie van verblijfstitel is ruim en beperkt zich niet slechts tot internationale bescherming. [8] De rechtbank is van oordeel dat de verlenging van de tijdelijke verblijfsvergunning onder deze definitie valt. De Dublinverordening definieert verblijfstitel als een machtiging van de lidstaat om te mogen verblijven op zijn grondgebied. Bij de verlenging van een tijdelijke verblijfsvergunning word na de eerste periode nogmaals een periode gegund om rechtmatig op het grondgebied van de lidstaat te verblijven. Dat betekent dat Italië ook na de afwijzing door Oostenrijk een verblijfstitel aan eiser heeft gegeven. Eiser beschikte over een tijdelijke verblijfsvergunning in Italië die minstens eenmaal is verlengd blijkt uit de beëdigde vertaling van het Italiaanse document. Dit lijkt er op te wijzen dat eiser rechtmatig verbleef in Italië tot en met de afwijzing van de verlenging op 25 mei 2023 [9] en het hem tot dat moment werd toegestaan om op het Italiaanse grondgebied te verblijven. Ook in het licht hiervan is de tijdelijke verblijfsvergunning van eiser afgegeven door Italië relevante informatie bij de vaststelling van de verantwoordelijkheid door Oostenrijk.
Overige beroepsgronden
8. Omdat het beroep gegrond verklaard wordt omdat het claimverzoek onvolledig is, hoeven de andere beroepsgronden van eiser niet besproken te worden. De rechtbank zal zich niet uitspreken over de eventuele verantwoordelijkheid van Oostenrijk of Italië. Dat is aan de lidstaten zelf. De rechtbank beperkt zich tot het oordeel dat Oostenrijk niet alle relevante informatie heeft gekregen voor een gedegen vaststelling van hun verantwoordelijkheid. De overdracht van eiser aan Oostenrijk kan daarom niet op grond van dat claimakkoord doorgang vinden.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en het bestreden besluit wordt vernietigd. Het is aan de staatssecretaris om te beoordelen hoe de procedure moet worden vervolgd met inachtneming van deze uitspraak.
10. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.ABRvS 30 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3988.
3.Artikel 2, aanhef en onder f, van de Dublinverordening.
4.De staatssecretaris verwijst hiermee naar HvJ EU 2 april 2019, ECLI:EU:C:2019:280
5.Artikel 2 en bijlage III, punt 12, van de Uitvoeringsverordening Dublin.
6.Procesverbaal verhoor vreemdelingenpolitie, p. 2-3 en verslag Dublingehoor p. 5.
7.HvJ EU 2 april 2019, ECLI:EU:C:2019:280
8.Artikel 2, aanhef en onder l, van de Dublinverordening en HvJ EU 21 september 2023, ECLI:EU:C:2023:683, r.o. 35.
9.Artikel 9, eerste lid, van de Procedurerichtlijn.