In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 5 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 9 april 2024 afgewezen, met het argument dat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, wat betekent dat het bestreden besluit niet in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval had Nederland een verzoek om terugname aan Oostenrijk gedaan, dat door Oostenrijk was aanvaard. De rechtbank overweegt echter dat de staatssecretaris niet alle relevante informatie heeft verstrekt aan Oostenrijk, met name over de tijdelijke verblijfsvergunning die eiser in Italië had verkregen.
De rechtbank concludeert dat de tijdelijke verblijfsvergunning van eiser, die geldig was tot 5 april 2020, relevant is voor de vaststelling van de verantwoordelijkheid van Oostenrijk. De rechtbank oordeelt dat het claimverzoek aan Oostenrijk onvolledig was, omdat het niet alle noodzakelijke informatie bevatte. Hierdoor kan de overdracht aan Oostenrijk niet plaatsvinden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de staatssecretaris moet beoordelen hoe de procedure verder moet worden vervolgd, met inachtneming van deze uitspraak. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten vastgesteld op € 1.750,00.