ECLI:NL:RBDHA:2024:8928
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een eiser van Syrische nationaliteit tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op 27 februari 2024, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak op 30 mei 2024 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren, terwijl de staatssecretaris vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat Nederland op 12 december 2023 een verzoek om terugname bij Duitsland heeft ingediend, dat door Duitsland op 19 december 2023 is aanvaard. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan beroepen, wat inhoudt dat hij ervan uit kan gaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 10 van de Dublinverordening, maar de rechtbank oordeelt dat de gestelde familieband onvoldoende is onderbouwd.
Daarnaast heeft eiser betoogd dat de staatssecretaris toepassing moet geven aan artikel 17 van de Dublinverordening, maar de rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat hij kan worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.