ECLI:NL:RBDHA:2024:8928

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
NL24.8972
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een eiser van Syrische nationaliteit tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op 27 februari 2024, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak op 30 mei 2024 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren, terwijl de staatssecretaris vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Nederland op 12 december 2023 een verzoek om terugname bij Duitsland heeft ingediend, dat door Duitsland op 19 december 2023 is aanvaard. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan beroepen, wat inhoudt dat hij ervan uit kan gaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 10 van de Dublinverordening, maar de rechtbank oordeelt dat de gestelde familieband onvoldoende is onderbouwd.

Daarnaast heeft eiser betoogd dat de staatssecretaris toepassing moet geven aan artikel 17 van de Dublinverordening, maar de rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat hij kan worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.8972

uitspraak van de van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr V.R. Bloemberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van
27 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.2.
Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer NL24.17462). Dit verzoek is door de voorzieningenrechter bij uitspraak van 22 april 2024 afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten, die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland op 12 december 2023 bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 19 december 2023 op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening aanvaard.
Geschilpunten
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris er in het algemeen van uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. De rechtbank stelt vast dat dit beginsel in de onderhavige procedure niet door eiser in geschil is gebracht.
Artikel 10 Dublinverordening
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat door de staatssecretaris ten onrechte geen toepassing is gegeven aan artikel 10 van de Dublinverordening. Eiser volgt de staatssecretaris niet in de stelling, dat de familieband onvoldoende is aangetoond omdat uit de relazen van de beide broers niet anders kan worden geconcludeerd dan dat hier sprake is van een familieband.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Eisers beroep op artikel 10 van de Dublinverordening kan niet slagen nu naar het oordeel van de rechtbank de gestelde familieband door eiser onvoldoende is onderbouwd om deze aannemelijk te achten. De staatssecretaris heeft dit terecht geconcludeerd. De enkele stelling dat uit de relazen van de gestelde broer en eiser niet anders geconcludeerd kan worden dan dat sprake is van een familieband leidt niet tot een ander oordeel nu niet wordt aangegeven waar dit uit zou moeten blijken.
Artikel 17 Dublinverordening
8. Daarnaast stelt eiser dat de staatssecretaris toepassing dient te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening door de asielaanvraag aan zich te trekken. Dit omdat niet valt in te zien dat geen sprake is van onevenredige hardheid. Ook heeft de staatssecretaris volgens eiser de stelling dat het hier niet gaat om een uitzonderlijke situatie niet nader gemotiveerd.
9. Een lidstaat kan, op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, besluiten een bij hem ingediende asielaanvraag van een onderdaan van een derde land te behandelen, ook al is hij daartoe niet verplicht. De staatssecretaris gebruikt deze bevoegdheid in ieder geval indien bijzondere, individuele omstandigheden maken dat overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. [2] Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die de staatssecretaris heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van de staatssecretaris terughoudend.
10. Uitgaande van de terughoudende toetsing is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om zijn verzoek om internationale bescherming met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Hierbij heeft de staatssecretaris mogen betrekken dat de gestelde familieband met de broer van eiser niet aannemelijk is gemaakt en dat zijn gestelde broer op het moment van de asielaanvraag in Nederland al meerderjarig was. Verder heeft de staatssecretaris mogen betrekken dat eiser ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor zijn welzijn en emotionele ontwikkeling noodzakelijk is om in Nederland te verblijven of dat zijn gestelde broer zodanig afhankelijk van hem zou zijn dan hij zich niet zonder de aanwezigheid van eiser kan handhaven.
11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat eiser mag worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Dat staat in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.