In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Libanese eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren op [geboortedatum], heeft op 12 juni 2019 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke op 30 juni 2021 werd ingetrokken. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 28 februari 2023 afgewezen, wat eiser heeft doen besluiten beroep in te stellen. De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst in afwachting van nadere besluitvorming over een nieuw asielmotief van eiser.
Op 6 maart 2024 vond een nadere zitting plaats, waar de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag beoordeelt. Eiser stelt dat hij bij terugkeer naar Libanon het risico loopt gedood te worden door zijn familie vanwege zijn atheïsme. De staatssecretaris heeft echter geconcludeerd dat eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling en dat er geen reëel risico is op ernstige schade bij uitzetting. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn standpunt en oordeelt dat eiser zich kan onttrekken aan zijn oom, die hem in het verleden heeft mishandeld, door zich elders in Libanon te vestigen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen gegronde vrees voor vervolging bestaat en verklaart het beroep ongegrond.