ECLI:NL:RBDHA:2024:8948

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
NL23.19163
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf in Nederland

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum voor kort verblijf in Nederland. Eiseres, een Surinaamse vrouw, had op 24 november 2022 een visum aangevraagd om haar vriendin, referente, te bezoeken. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken op 5 december 2022, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 28 juni 2023 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiseres als verweerder aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de visumaanvraag onterecht was. Eiseres had relevante informatie over de relatie met referente overgelegd, waaronder een garantstelling en een kopie van het paspoort van referente. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met deze informatie en dat eiseres niet duidelijk was gemaakt welke bewijsstukken zij moest indienen. Bovendien had verweerder eiseres moeten horen voordat hij tot een besluit kwam. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om eiseres alsnog te horen en een nieuw besluit te nemen binnen tien weken.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiseres recht heeft op een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht, omdat het beroep gegrond is verklaard. De totale vergoeding voor de proceskosten bedraagt € 1.750,-. Deze uitspraak is gedaan door rechter M. Kraefft, in aanwezigheid van griffier S.E. Harms, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19163

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.M. Ristra-Peeters),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.I. Latul).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een visum voor kort verblijf bij [referente] (referente).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 5 december 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 juni 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van eiseres en verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de visumaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
5. Eiseres is geboren op [datum] 1977 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Zij heeft op 24 november 2022 een visum aangevraagd met het doel om referente te bezoeken in Nederland.
6. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen. Op 12 december 2022 heeft referente, namens eiseres, bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Zij heeft via het digitale formulier toegelicht wat het doel van de reis is, wat de relatie is tussen haar en eiseres, hoe ze elkaar hebben leren kennen en wanneer ze elkaar voor het laatst hebben gezien.
Het bestreden besluit
7. In het bestreden besluit handhaaft verweerder de afwijzing. De vriendschappelijke relatie tussen eiseres en referent is volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt met objectief verifieerbare bewijsstukken. Hiermee zijn het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende aangetoond. [1] Verder is de sociale en economische binding van eiseres met Suriname onvoldoende aangetoond. Eiseres heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat zij beschikt over een substantieel en regelmatig inkomen waarmee zij in haar onderhoud voorziet. Eiseres heeft wel een begin van bewijs geleverd wat betreft de sociale binding met Suriname, maar dit biedt in samenhang bezien met de economische binding onvoldoende zekerheid over de tijdige terugkeer. Ook twijfelt verweerder aan de uiteindelijke verblijfsduur in Nederland. [2]
Verweerder stelt dat een hoorzitting niet tot een ander standpunt zal leiden, omdat daarmee zijn standpunt over het reisdoel en de binding met Suriname niet zal wijzigen. Daarom heeft hij op grond van artikel 7:3, onder b, van de Awb [3] afgezien van horen.
De beoordeling van het beroep
8. Eiseres betwist de afwijzingsgronden. Zij stelt dat het voor haar onduidelijk was dat er meer toelichting op de relatie tussen haar en referente nodig was. Ook was onvoldoende kenbaar welke documenten bij de aanvraag overgelegd hadden moeten worden. Verder heeft eiseres ten aanzien van haar economische binding met Suriname een hypothecair uittreksel, een aanvullende werkgeversverklaring, betalingskwitanties en stortingen op haar rekening overgelegd ter onderbouwing van de stelling dat zij weldegelijk een regelmatig en substantieel inkomen heeft. Ter onderbouwing van haar sociale binding met Suriname heeft eiseres een gezinsuittreksel en een foto van haar met haar zonen overgelegd. Zij stelt dat zij hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat zij tijdig zal terugkeren naar Suriname, mede gelet op het feit dat zij recentelijk tweemaal in Nederland is geweest en tijdig is teruggekeerd.
Ten slotte stelt eiseres dat als er bij verweerder nog vragen waren naar aanleiding van haar bezwaar en overgelegde bewijsmiddelen, zij haar ook hadden kunnen horen.
8.1.
De rechtbank constateert dat, anders dan op zitting is toegelicht, het niet zo is dat op het punt van de relatie tussen eiseres en referente geen relevante informatie is overgelegd. Eiseres heeft een garantstelling overgelegd die door referente is ondertekend. Daarin staat wat hun relatie is en dat er sprake is van emotionele binding. Ook is een kopie van het paspoort van referente bijgevoegd.
In het bezwaarschrift is de aard van de relatie nader toegelicht door referente. Eiseres en referente zijn sinds zij 6 à 7 jaar oud zijn vriendinnen en ze zoeken elkaar wederzijds op. Referente was in de zomer van 2022 ook in Suriname om eiseres te bezoeken. Referente vermeldt in het bezwaarschrift dat eiseres nu bij haar in Nederland wil langskomen om de kerstdagen met haar en haar familie door te brengen. Volgens de rechtbank is dit relevante informatie over het doel van de reis en de aard van de relatie tussen eiseres en referente.
Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat het gegeven dat eiseres in het verleden visa heeft gekregen voor bezoeken aan Nederland en is teruggekeerd naar Suriname, zijn standpunt niet anders maakt. Iedere visumaanvraag wordt op zijn eigen merites beoordeeld en eiseres moet te allen tijde aan alle voorwaarden voor visumaangifte voldoen. Hoewel dit laatste natuurlijk juist is, kan de rechtbank niet inzien dat aan eerdere bezoeken, gevolgd door een tijdige terugkeer, in het licht van de verder ingebrachte informatie geen gewicht kan toekomen.
8.2.
De rechtbank volgt verweerder niet als hij stelt dat het na het primaire besluit voor eiseres duidelijk was wat zij moest doen om verweerder alsnog te overtuigen van het doel van haar bezoek en haar binding met Suriname. Niet kan worden verwacht dat het voor eiseres, die zonder rechtsbijstand bezwaar heeft gemaakt, duidelijk was wat voor “objectiveerbare bewijsstukken” ze had moeten indienen om dit te bereiken. Het primaire besluit bestaat immers uit een kruisjesformulier aangevuld met standaard tekstblokken en biedt dat soort duidelijkheid niet.
8.3.
Uit de overwegingen hiervoor volgt volgens de rechtbank al dat het voor de hand had gelegen als verweerder eiseres wel had gehoord. Wat nog duidelijker maakt dat verweerder hiervan niet kon afzien, is het volgende. In het bestreden besluit constateert verweerder dat het doel niet aannemelijk is gemaakt met objectief verifieerbare bewijsstukken, dat het op de weg van eiseres ligt om dat alsnog te doen, en dat niet is gebleken dat eiseres eerder verblijf bij referente heeft gevraagd zodat hier geen onderbouwing uit volgt voor de opgegeven langdurige vriendschap. Nu dat niet is gedaan is het doel niet voldoende aangetoond, aldus verweerder. Dit klemt volgens hem temeer nu uit informatie van het ministerie van Buitenlandse Zaken is gebleken dat de eiseres op 15 mei 2023 een nieuwe visumaanvraag heeft ingediend in het kader van verblijf bij een gestelde niet aangetoonde neef. Hierover heeft eiseres geen nadere informatie gegeven, terwijl het op haar weg ligt om toe te lichten waarom zij lopende de bezwaarprocedure een nieuwe visumaanvraag heeft ingediend met een ander verblijfsdoel en met andere verblijfsomstandigheden. Ten eerste ziet de rechtbank niet in waarom het vreemd is dat eiseres een visum aanvraagt voor een bezoek aan haar neef terwijl de bezwaarprocedure tegen de weigering haar een visum te verstrekken voor bezoek aan referente met kerst nog loopt. Dat eiseres hierover uit zichzelf in deze procedure aan verweerder een toelichting had moeten geven, kan de rechtbank niet inzien. Bovendien betrekt verweerder een niet aan eiseres kenbaar gemaakte omstandigheid in zijn besluitvorming, zonder hierover - in een hoorzitting - navraag te doen.
8.4.
De conclusie is dat verweerder eiseres had moeten horen. [4] Het beroep slaagt daarom. Omdat verweerder eiseres nu eerst alsnog moet horen en dan een nieuw besluit moet nemen, ziet de rechtbank geen aanleiding om in te gaan op wat zij verder heeft aangevoerd

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:2 van de Awb. Verweerder moet eiseres alsnog horen en vervolgens een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en alle nadere verkregen informatie. Verweerder moet binnen tien weken dat nieuwe besluit nemen.
9.1.
Nu het beroep gegrond is en verweerder ten onrechte het bezwaar kennelijk ongegrond heeft verklaard, komt eiseres een bestuurlijke dwangsom toe. Verweerder dient bij het nemen van het nieuwe besluit ook een beslissing te nemen over de verbeurde dwangsom.
9.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Deze vergoeding bedraagt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. S.E. Harms, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub ii, van Verordening (EG) nr. 810/2009 (hierna: Visumcode).
2.Zie artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918