ECLI:NL:RBDHA:2024:9067

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
NL22.24215
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van gezinsleven onder artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie of gezinslid op grond van artikel 8 EVRM’. Eiseres, die de Russische nationaliteit heeft, wil bij haar vader in Nederland verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, met als argument dat de feitelijke gezinsband verbroken is en dat er geen bijzondere afhankelijkheidsrelatie bestaat. Eiseres heeft eerder asiel aangevraagd in Nederland, maar is in 2016 naar Rusland teruggekeerd. De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2024 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de afwijzing van de aanvraag ten onrechte heeft gemotiveerd. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de impact van de scheiding van eiseres van haar gezinsleden op haar psychische gezondheid. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. Eiseres krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.750 toegewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden in zaken die betrekking hebben op gezinsleven en de toepassing van artikel 8 EVRM. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris een bredere beoordeling moet maken van de afhankelijkheidsrelaties en de individuele omstandigheden van eiseres, en dat de objectieve feiten en omstandigheden in de beoordeling moeten worden betrokken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24215

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie of gezinslid op grond van artikel 8 EVRM’. Eiseres wil verblijf bij haar vader, de heer [naam vader], die in deze procedure als referent optreedt.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 2 september 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 3 november 2022 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag voor een mvv op grond van artikel 8 van het EVRM voor eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het besluit wordt vernietigd en dat de staatssecretaris de aanvraag opnieuw moet beoordelen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
5. Eiseres heeft op 17 oktober 2015 asiel aangevraagd in Nederland, samen met haar vader, moeder en twee broers. Op 7 juni 2016 is zij, voordat op haar asielaanvraag is beslist, naar Rusland teruggekeerd. Op 21 maart 2017 heeft haar vader een nareisaanvraag ten behoeve van haar ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen en het bezwaar ongegrond verklaard. Dat laatste besluit is met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 mei 2020 in rechte vast komen te staan. [1]
5.1.
Op [geboortedatum] 2019 heeft referent namens eiseres onderhavige aanvraag ingediend. Bij besluit van 2 september 2020 heeft de staatssecretaris deze aanvraag afgewezen. Op 18 oktober 2021 heeft de staatssecretaris het bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is ingetrokken. Met het bestreden besluit van 3 november 2022 is het bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard. De staatssecretaris stelt zich hierin ten eerste op het standpunt dat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent is verbroken. Daarnaast neemt de staatssecretaris geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie aan en valt de belangenafweging in het nadeel van eiseres uit.
6. Tussen partijen zijn de volgende feiten niet in geschil. Eiseres heeft de Russische nationaliteit. Zij is geboren op [geboortedatum] 1997. Zij is de dochter van referent
.Zij heeft samen met haar ouderlijk gezin in Nederland asiel aangevraagd, maar zij is voordat op haar asielaanvraag beslist in 2016 teruggekeerd naar Rusland. Zij heeft een verklaring van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) ondertekend, waarin staat dat zij Nederland vrijwillig verlaat. Tot haar vertrek naar Rusland heeft zij samengewoond met haar ouders en vanaf haar terugkeer naar Rusland woonde zij bij haar grootouders. Referent ondersteunt eiseres financieel, maar door de huidige situatie in Rusland is het lastig om geld over te maken
.Eiseres bezoekt een psycholoog voor haar psychische klachten. In de medische verklaring van 16 september 2021 staat dat haar psychische klachten in verband worden gebracht met de langdurige scheiding van haar ouders en broers. De zorg die zij ontvangt gaat via een privékliniek, omdat zij niet officieel ingeschreven staat in Rusland en zij niet naar een ziekenhuis kan. Dit omdat zij vreest dat de personen waar referent problemen mee had haar dan kunnen vinden. De grootvader van eiseres heeft kanker. De grootmoeder heeft hartproblemen en een hoge bloeddruk. De tante van eiseres, die ook voor haar zorgde, is in 2021 overleden. Eiseres heeft dagelijks contact met referent en de rest van het gezin. Referent heeft een taxibedrijf in Nederland waarmee hij inkomsten genereert.
Objectiviteit
7. Op de zitting heeft eiseres de beroepsgrond dat de objectiviteit in het geding zou komen, omdat het ingetrokken besluit van 18 oktober 2021 door dezelfde ambtenaar is genomen als het bestreden besluit van 3 november 2022, ingetrokken. De rechtbank zal deze beroepsgrond daarom niet beoordelen.
Verbreking gezinsleven
8. Eiseres voert aan dat uit vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) over artikel 8 van het EVRM volgt dat het uitgangspunt is dat sprake is van gezinsleven tussen ouders en kinderen, en dat dit slechts in zeer uitzonderlijke situaties kan worden geacht te zijn verbroken. Zo heeft het EHRM onder meer geoordeeld dat geen sprake was van verbreking van het gezinsleven door de omstandigheid dat kinderen opgroeien en volwassen worden [2] en in een situatie dat ouders en kinderen elkaar gedurende vele jaren niet zien. [3] Eiseres betoogt dat het op de weg ligt van de staatssecretaris om aannemelijk te maken dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het gezinsleven is verbroken. De enkele omstandigheid dat eiseres tijdelijk is teruggekeerd naar haar grootouders, is daartoe onvoldoende. Daarbij is relevant dat eiseres op dat moment adolescent was, en dus nog volop in ontwikkeling. Om die reden was zij niet in staat om de gevolgen van haar keuzes op de lange termijn te overzien. Zij bevond zich in moeilijke omstandigheden op het AZC met een uitzichtloze verblijfsprocedure waardoor zij neerslachtig werd en zij weigerde iedere hulp. Hierdoor ontbreken bewijsstukken van haar medische situatie op dat moment. Met het ondertekenen van de verklaring op de luchthaven heeft eiseres slechts ingestemd met beëindiging van de op dat moment lopende verblijfsprocedure, maar zij heeft geen afstand gedaan van haar recht op familieleven in Nederland. Tot slot heeft referent binnen drie maanden na het verkrijgen van de asielstatus een nareisaanvraag ingediend, waaruit blijkt dat zij beiden altijd de bedoeling hadden zich met elkaar te herenigen. [4] De staatssecretaris kan niet verwijzen naar de uitspraak in de nareisprocedure, omdat daarin niet is beoordeeld of sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eiseres woont inmiddels alweer meer dan een jaar bij haar familie, waaruit ook blijkt dat de gezinsband nooit is verbroken.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat de gezinsband tussen eiseres en haar ouders is verbroken door haar vertrek uit Nederland. Eiseres heeft niet onderbouwd dat zij door haar psychische en medische toestand niet in staat was de gevolgen van haar keuze op de lange termijn niet te overzien. Nog daargelaten dat er geen medische bewijsstukken zijn, heeft eiseres ook geen andere bewijsstukken overgelegd waaruit haar verslechterde toestand zou kunnen blijken. Gelet hierop heeft de staatssecretaris kunnen tegenwerpen dat van eiseres als meerderjarige verwacht mocht worden dat zij de gevolgen van haar beslissing inzag. De rechtspraak van het EHRM waar eiseres zich op beroept betreffen voor het merendeel zaken over de gezinsband tussen ouders en hun minderjarige kinderen, terwijl eiseres al meerderjarig was op het moment van het vertrek uit Nederland. Het beroep van eiseres op deze jurisprudentie slaagt dus ook niet. In het arrest Moustaquim tegen Frankrijk [5] ging het wel om de gezinsband tussen een (jong)volwassen kind en ouders waarbij het EHRM uitging van gezinsleven, maar de staatssecretaris stelt terecht dat de omstandigheden in die zaak anders waren. Er was in die zaak geen sprake van een vrijwillig vertrek naar land van herkomst, waarbij het ouderlijk gezin achterbleef. Verder volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat de staatssecretaris niet kon verwijzen naar de nareisprocedure. De staatssecretaris heeft immers een volledige beoordeling gemaakt in het kader van deze aanvraag op grond van artikel 8 van het EVRM, en niet enkel verwezen naar de uitkomst in de eerdere procedure. Dat referent binnen drie maanden na het verkrijgen van een asielstatus een nareisaanvraag voor eiseres heeft ingediend, maakt de omstandigheid dat de gezinsband al verbroken was door het vertrek van eiseres, ook niet anders. Tot slot overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat eiseres inmiddels al een jaar bij haar familie in Nederland woont, het oordeel ook niet anders kan maken. De rechtbank moet namelijk uitgaan van de feiten en omstandigheden zoals deze zich voordeden ten tijde van het nemen van het bestreden besluit.
Bijkomende elementen van afhankelijkheid
9. Eiseres betoogt dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen haar en referent. Ten eerste is sprake van emotionele en medische afhankelijkheid, omdat uit het overgelegde medische document van 16 september 2021 blijkt dat eiseres in Rusland niet kan functioneren als gevolg van het gemis van haar familieleden. De staatssecretaris heeft de impact van het gemis van de gezinsleden op de medische situatie van eiseres onvoldoende betrokken. Daarnaast hebben referent en eiseres samengewoond tot het vertrek van eiseres uit Nederland. Referent heeft negen maanden na haar vertrek om gezinshereniging verzocht, dus zij hebben maar een korte periode niet samengewoond. Dat zij nu al vijf jaar gescheiden van elkaar leven is het gevolg van het besluit om geen gezinshereniging toe te staan en kan daarom niet aan hen worden tegengeworpen. Daar komt nog bij dat de intentie van eiseres was om enkel tijdelijk terug te keren naar Rusland, vanwege de moeilijke omstandigheden op het AZC en met het oog op haar welzijn vanwege haar verslechterde medische en psychische toestand. Daarnaast is niet in geschil dat eiseres financieel wordt onderhouden door referent en dat hij ook haar medische kosten betaalt. De financiële ondersteuning kan niet, zoals de staatssecretaris stelt, op afstand geschieden vanwege de sancties jegens Rusland. Verder is eiseres niet in staat om een zelfstandig leven in Rusland op te bouwen omdat zij zich daar niet kan registreren, en dit staat in direct verband met het asielrelaas van referent. Tot slot zijn de banden met het land van herkomst niet sterker, omdat er een objectieve belemmering bestaat om familieleven in Rusland uit te oefenen.
9.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024 volgt dat er familieleven kan bestaan tussen meerderjarige familieleden buiten het kerngezin, als er tussen hen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen. [6] Het gaat er vooral om of sprake is van een op basis van objectieve of objectiveerbare feiten en omstandigheden vast te stellen afhankelijkheid tussen de betrokken volwassen familieleden, die uitstijgt boven het gebruikelijke. De staatssecretaris moet een brede beoordeling maken van de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, waarin hij alle individuele omstandigheden van het geval betrekt. Hij mag in die beoordeling niet slechts betrekken of een vreemdeling vanwege diens medische toestand afhankelijk is van een referent, maar hij moet een op het specifieke geval toegespitste beoordeling maken van alle door een vreemdeling aangedragen feiten en omstandigheden die kunnen maken dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Elementen zoals de financiële en materiële afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst moeten, voor zover zij zijn aangevoerd, in die beoordeling een rol spelen. Verder kan bijvoorbeeld de mate van emotionele afhankelijkheid en de vraag of betrokkenen eerder hebben samengewoond van belang zijn.
9.2.
Het is aan de betrokken vreemdeling om te stellen, en zoveel mogelijk te onderbouwen, uit welke feiten en omstandigheden de bijkomende elementen van afhankelijkheid zouden kunnen blijken. Het is vervolgens aan de staatssecretaris om te beoordelen of er daadwerkelijk bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Deze beoordeling is van feitelijke aard. De rechter moet het onderzoek van de staatssecretaris naar de relevante feiten en omstandigheden en de door de staatssecretaris gegeven motivering voor het antwoord op de vraag of er familieleven bestaat volledig toetsen. Bij de weging van de elementen heeft de staatssecretaris beoordelingsruimte. De uitkomst van de beoordeling of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan toetst de bestuursrechter daarom enigszins terughoudend.
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris bij de beoordeling of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, de impact van scheiding van haar gezinsleden op haar psychische klachten onvoldoende heeft betrokken. In de door eiseres overgelegde medische verklaring van 16 september 2021 staat dat de medische klachten van eiseres in verband worden gebracht met de langdurige scheiding van dierbaren. Ook staat hierin dat het niet kunnen herenigen met haar familie een nadelig effect heeft op haar gezondheid, onder andere op haar algemene psychologische achtergrond en het welzijn. In het bestreden besluit staat hierover enkel dat dit niet betekent dat ook sprake is van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie. Voor de rechtbank is daarmee niet inzichtelijk
waaromdeze medische verklaring volgens de staatssecretaris niet leidt tot de conclusie dat geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. De enkele stelling dat het niet het geval is, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Daarbij is ook van belang dat het hier gaat om een medische verklaring van een arts, en dus een objectieve of objectiveerbare omstandigheid. Verder stelt de staatssecretaris dat niet is gebleken dat eiseres medisch of psychisch afhankelijk was van referent toen zij nog bij elkaar woonde als gezin en dat het niet waarschijnlijk is dat een dergelijke afhankelijkheidsrelatie op afstand kan ontstaan. Dat het niet waarschijnlijk zou zijn, betekent niet dat het niet mogelijk is. De staatssecretaris motiveert echter wederom niet waarom het in de situatie van eiseres niet het geval is.
9.4.
Omdat de staatssecretaris deze omstandigheid onvoldoende heeft betrokken, is het beroep gegrond. Aan een bespreking van de overige beroepsgronden over de bijkomende elementen van afhankelijkheid en de belangenafweging, komt de rechtbank niet toe. De rechtbank ziet ook geen mogelijkheid voor finale geschilbeslechting. De staatssecretaris moet namelijk geheel opnieuw beoordelen of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, met inachtneming van de individuele omstandigheden van eiseres en deze uitspraak.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van eiseres en daarbij rekening moet houden met deze uitspraak. De rechtbank geeft de staatssecretaris hiervoor een termijn van acht weken.
10.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding van de proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (1 punt voor beide onderdelen, met een waarde van € 875 en wegingsfactor 1). Omdat eiseres is vrijgesteld van het griffierecht, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 3 november 2022;
  • draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.750 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. H.C.M. Pijnenburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer 201902442/1/V1 (niet gepubliceerd).
2.Moustaquim tegen België, 18 februari 1991, nr. 12312/86.
3.Gül tegen Zwitserland, 19 februari 1996, nr. 32218/94 en Sen tegen Nederland, 21 december 2001, nr. 31465/96.
4.Eiseres wijst daarbij op het arrest van het EHRM in Tuquabo Tekle en andere tegen Nederland, van 1 december 2004, nr. 60665/00.
5.Moustaquim tegen België, 18 februari 1991, nr. 12312/86.