In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 6 november 2023 op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Faber, heeft eerder beroep aangetekend, waarvan de uitspraken op 17 november 2023 en 20 december 2023 zijn gedaan. De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten op 23 januari 2024 en besloten dat een zitting niet nodig was.
De rechtbank onderzoekt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is, aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting is binnen een redelijke termijn, omdat de Marokkaanse autoriteiten niet hebben gereageerd op de aanvraag voor een laissez-passer. De rechtbank oordeelt echter dat er nog steeds zicht op uitzetting bestaat, aangezien de aanvraag nog loopt en er geen reden is om aan te nemen dat de Marokkaanse autoriteiten niet zullen reageren.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.