ECLI:NL:RBDHA:2024:907

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
NL24.1698
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 6 november 2023 op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Faber, heeft eerder beroep aangetekend, waarvan de uitspraken op 17 november 2023 en 20 december 2023 zijn gedaan. De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten op 23 januari 2024 en besloten dat een zitting niet nodig was.

De rechtbank onderzoekt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is, aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting is binnen een redelijke termijn, omdat de Marokkaanse autoriteiten niet hebben gereageerd op de aanvraag voor een laissez-passer. De rechtbank oordeelt echter dat er nog steeds zicht op uitzetting bestaat, aangezien de aanvraag nog loopt en er geen reden is om aan te nemen dat de Marokkaanse autoriteiten niet zullen reageren.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1698

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S. Faber),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 6 november 2023.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring al eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 17 november 2023. [1] Op een vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 20 december 2023. [2]
1.2.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hier op gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten op 23 januari 2024 en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [3]
4.1.
Uit de uitspraak van 20 december 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 15 december 2023) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
5. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting bestaat binnen een redelijke termijn. Er is op 14 november 2023 een laissez-passer aangevraagd, maar ondanks schriftelijke rappels van de staatssecretaris hebben de Marokkaanse autoriteiten nog niet gereageerd. Ook is nog geen ontvangstbevestiging van de aanvraag om een laissez-passer ontvangen. Vastgesteld kan dan ook worden dat de Marokkaanse autoriteiten niets doen en er ook geen enkele intentie is het dossier van eiser op te pakken. Daarom kan niet gezegd worden dat er zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is en is de maatregel van bewaring onrechtmatig.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. [4] Er is geen aanleiding om aan te nemen dat dat inmiddels niet meer zo is. Dat de Marokkaanse autoriteiten, ondanks rappels, nog niet hebben gereageerd, is onvoldoende voor de conclusie dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn in het individuele geval van eiser ontbreekt. De aanvraag om een laissez-passer loopt nog steeds. Hierdoor bestaat nog steeds de mogelijkheid dat de Marokkaanse autoriteiten aan eiser een laissez-passer zullen verstrekken. Bovendien blijkt uit de laatste twee verslagen van met eiser gehouden vertrekgesprekken dat hij, ondanks de op hem rustende verplichting om zijn actieve en volledige medewerking te verlening aan zijn uitzetting, niets heeft ondernomen om aan zijn originele identiteitsdocumenten te komen. Dit zou zijn uitzetting bespoedigen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [5]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

3.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
4.ABRvS 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269.
5.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.