ECLI:NL:RBDHA:2024:9159

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
NL24.13565
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens geen gegronde vrees voor vervolging en risico op schending van artikel 3 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 16 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Russische nationaliteit afkomstig uit Ingoesjetië, diende op 12 januari 2023 een opvolgende aanvraag in vanwege een besluit- en vertrekmoratorium voor Russische dienstplichtigen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 22 maart 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht heeft afgewezen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij als dienstplichtige in Rusland zal worden ingezet voor oorlogsmisdrijven of dat hij als afvallige van de islam vreest voor vervolging bij terugkeer. De rechtbank oordeelt dat de afvalligheid van eiser geen wezenlijk deel uitmaakt van zijn religieuze identiteit en dat hij zich kan aanpassen aan de heersende normen in Ingoesjetië. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskosten af.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 mei 2024 en biedt informatie over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.13565
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. P. Jans).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
Eiser heeft op 12 januari 2023 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 22 maart 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit het beroep (NL24.13566), op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. C.T.W van Dijk als waarnemer van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Het asielrelaas

1. Eiser heeft de Russische nationaliteit en is afkomstig uit Ingoesjetië, een deelrepubliek van de Russische Federatie. Eiser heeft op 12 januari 2023 een opvolgende asielaanvraag ingediend vanwege het besluit- en vertrekmoratorium voor Russische dienstplichtigen. In Rusland geldt een militaire dienstplicht en eiser zal bij terugkeer naar Rusland daarom in dienst moeten. Eiser wil de Russische dienstplicht niet vervullen. Hij wil niet naar Oekraïne om daar te vechten. Eiser vreest voor problemen als hij de dienstplicht weigert. Verder legt eiser aan zijn aanvraag ten grondslag dat hij niet langer gelooft in de islam. Eiser vreest dat hij bij terugkeer naar Ingoesjetië, dat streng islamitisch is, zal worden vermoord.

Het bestreden besluit

2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
3. Identiteit, nationaliteit en herkomst
4. Dienstplichtigheid
5. Afvalligheid van de islam
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de elementen 1,2 en 3 geloofwaardig zijn. Het relaas van eiser leidt echter niet tot een inwilliging van de asielaanvraag. De door eiser gestelde eventuele dienstweigering leidt volgens de staatssecretaris namelijk niet tot vluchtelingschap. Ook heeft eiser volgens de staatssecretaris niet aannemelijk gemaakt dat hij als afvallige problemen zal krijgen bij terugkeer naar Rusland. De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiser daarom afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g van de Vw.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Oproep dienstplicht
5. Eiser heeft, ter onderbouwing van het standpunt dat hij dienstplichtig is, bij de zienswijze een oproep voor de militaire dienstplicht overgelegd. De staatssecretaris betwist de authenticiteit van de oproep, maar zoals ter zitting is besproken is de discussie hierover niet relevant. Dat eiser dienstplichtig is wordt door de staatssecretaris namelijk niet betwist. Hetgeen partijen met betrekking tot de oproep naar voren hebben gebracht laat de rechtbank daarom verder onbesproken.

Vrees als gevolg van dienstplicht

6. Eiser stelt dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eventuele dienstweigering niet leidt tot vluchtelingschap.
6.1.
In paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) is beschreven wanneer de staatssecretaris aanneemt dat er sprake is van gegronde vrees voor vervolging wegens dienstweigering of desertie. De staatssecretaris beziet eerst (1) of de vreemdeling dienst heeft geweigerd of is gedeserteerd omdat hij vreesde anders te moeten deelnemen aan oorlogsmisdrijven (zie artikel 3.36, tweede lid, onder e, Voorschrift Vreemdelingen 2000). Pas als daarvan geen sprake is, beziet de staatssecretaris (2) of dienstweigering of desertie leidt tot onevenredige of discriminatoire bestraffing dan wel (3) of deze voortkomt uit onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege een godsdienst of andere diepgewortelde overtuiging.
6.2.
De staatssecretaris vindt het geloofwaardig dat eiser dienstplichtig is, maar vindt niet dat er sprake is van één van de hierboven genoemde omstandigheden. Eiser stelt dat alle hierboven genoemde omstandigheden zich voordoen.
6.3.
De rechtbank overweegt ten aanzien van punt (1) als volgt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij als dienstplichtige een functie of taken zou moeten vervullen, waardoor hij direct deelneemt aan oorlogsmisdrijven (in Oekraïne) dan wel onontbeerlijke ondersteuning zou (moeten) bieden aan de voorbereiding of uitvoering van deze oorlogsmisdrijven. Gelet op het ambtsbericht1 is niet aannemelijk dat eiser als dienstplichtig militair in Oekraïne zal worden ingezet. Ten aanzien van punt (2) overweegt de rechtbank dat eiser met de enkele verder niet onderbouwde stelling dat de bestraffing bij dienstweigering onevenredig is, niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van discriminatoire of onevenredige bestraffing. Ten aanzien van punt (3) overweegt de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de dienstplicht weigert vanwege onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege een godsdienst of andere diepgewortelde overtuiging. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij bezwaar heeft tegen de dienstplicht als het gaat om de inzetting van dienstplichtigen in de oorlog met Oekraïne. Eiser heeft verder verklaard dat hij in Nederland wel zou voldoen aan een dienstplicht. Hieruit volgt dat het bezwaar van eiser geen gewetensbezwaar is.
6.4.
Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft als gevolg van een eventuele dienstweigering. De beroepsgrond slaagt niet.
Vrees als gevolg van afvalligheid
7. Ter zitting is gebleken dat het geschil betrekking heeft op de vraag of eiser als gevolg van zijn afvalligheid in Rusland (Ingoesjetië) heeft te vrezen voor vervolging of een risico loopt op een schending van artikel 3 EVRM.
7.1.
De rechtbank acht in dit kader paragraaf 7.3 van de Werkinstructie 2022/3 van belang. Hierin staat het volgende:
“Het is belangrijk om helder te krijgen om welke situatie het gaat, hoe de vreemdeling zich bij terugkeer zal opstellen en wat het voor de vreemdeling zou betekenen om zich te conformeren aan de heersende religie. Van een vreemdeling die enkel uit desinteresse afvallig is, zich jarenlang heeft geconformeerd aan de heersende normen en het niet deel uitmaakt van zijn (religieuze) identiteit, kan eerder verlangd worden dat hij zich aanpast aan de heersende normen zonder dat er een onhoudbare situatie zou ontstaan dan van een vreemdeling die zich heeft afgewend van een religie en daar sterke ideeën over heeft. In dat laatste geval kan geen terughoudendheid verlangd worden. Het is van belang om te onderzoeken om welke situatie het gaat, hoe iemand zich bij terugkeer zou gedragen, de geloofwaardige uitingen hierbij mee te wegen en te bezien welke beperkingen dit met zich mee zou brengen en welke gevolgen dat zou hebben voor de individuele vreemdeling.”
7.2.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet ten onrechte stelt dat niet is gebleken dat de uiting van de afvalligheid van eiser een wezenlijk deel vormt van zijn (religieuze) identiteit. Uit de verklaringen van eiser volgt dat hij niet langer gelooft in de islam, omdat hij in Nederland leeft als een ongelovige, zich niet heeft beziggehouden met de religie en vanwege slechte ervaringen met zijn vader.2 Hieruit volgt niet dat er sprake is van iemand die zich vanwege een overtuiging heeft afgewend van het geloof. Uit de verklaringen van eiser is ook niet gebleken dat hij zijn afvalligheid openlijk uit. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat de afvalligheid geen onderdeel is van de (religieuze) identiteit van
1. Paragraaf 4.1.1.6, pagina 45 van het Algemeen ambtsbericht Russische Federatie maart 2023.
2 Pagina 8 en 9 van het rapport Gehoor opvolgende aanvraag
eiser. Van eiser kan daarom worden verwacht dat hij zich in Rusland (Ingoesjetië) kan aanpassen aan de heersende normen.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de afvalligheid van eiser niet leidt tot een gegronde vrees voor vervolging of een risico op een schending van artikel 3 EVRM.
8. Gelet op het voorgaande behoeft het standpunt van de staatssecretaris dat eiser zich ook ergens anders dan in (het streng islamitische) Ingoesjetië kan vestigen in Rusland geen verdere bespreking. Overigens is niet gebleken dat de staatssecretaris eiser een binnenlands vestigingsalternatief heeft tegengeworpen. De staatssecretaris heeft namelijk niet beoordeeld of er wordt voldaan aan de vereisten die artikel 3.37d, eerste lid, van het VV stelt aan het tegenwerpen van een binnenlands vestigingsalternatief.

Conclusie en gevolgen

9. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiser terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van N.J. Biswane, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 mei 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.