De knik en de haag
15. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen onder verwijzing naar adviezen van de Welstands- en Monumentencommissie (hierna: de monumentencommissie) en zijn adviseur monumentenzorg.
16. Hoewel verweerder niet aan deze adviezen gebonden is en de verantwoordelijkheid uiteindelijk bij hem berust, mag hij op deze adviezen afgaan, nadat hij is nagegaan of deze op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs.
Het overnemen van een advies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van de adviezen, de begrijpelijkheid van de in de adviezen gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
[adres 4] . Eiseres vindt de redenen die volgens (de deskundige van) verweerder tegen de haag en de knik pleiten niet overtuigend. Zij wijst daarbij onder meer naar het door haar overgelegde advies van MAG Onderzoek & Advies van 11 april 2024 (hierna: het tegenadvies). Voor zover dit al anders zou zijn, vindt zij dat verweerder de belangenafweging in haar voordeel had moeten laten uitvallen.
18. Eiseres geeft in de gronden van beroep aan dat zij niet snapt waarom verweerder een groen blijvende haag ongewenst vindt en van haar verlangt dat zij als erfafscheiding een muur plaatst. Zij betoogt dat een (nieuwe) muur minder mooi aansluit op de bestaande (oude) muur en ook niet goed aansluit op de (wankele) houten schutting op de grens met [adres 5] . Verder wijst zij erop dat een muur het uitzicht vanuit [adres 4] belemmert. In het tegenadvies staat verder dat een groene erfafscheiding in deze tijd een belangrijke rol kan spelen voor de kwaliteit van de leefomgeving, wat ook van belang is gezien de relatie tot de publieke functie van de tuin als onderdeel van een museum. Op zitting heeft eiseres te kennen gegeven dat uit de historische gegevens niet kan worden afgeleid dat het monumentale deel van de tuinmuur in het verleden aansloot op een ander stuk muur. Niet valt uit te sluiten dat deze muur op zichzelf heeft gestaan, aldus eiseres.
19. In het advies van de monumentencommissie, dat is terug te lezen in het besluit van
1 september 2022 (waarin de gevraagde omgevingsvergunning is verleend), geeft de commissie aan eerder te hebben ingestemd met het verwijderen van het niet-monumentale deel van de tuinmuur, “maar niet met de voorgestelde aanheling”. Een gemetselde muur past volgens de commissie beter in de historische setting en bij het monument. De adviseur monumentenzorg van de gemeente geeft, in een reactie op het tegenadvies, aan dat het oudste restant van de tuinmuur niet op zichzelf kan worden gezien. Verweerder geeft verder in zijn verweerschrift aan dat eiseres onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat ter hoogte van de haag eerder geen tuinmuur heeft gestaan. Een haag vormt volgens verweerder geen logisch doorlopend geheel met de gehandhaafde historische muur. Verweerder wijst er daarbij op dat de bestaande historische muur vrijwel zeker stamt uit omstreeks 1832 en dat er in die periode ter hoogte van de geplande haag een tuinkamer stond. Om die reden is het volgens verweerder historisch gezien vrijwel zeker dat sprake zal zijn geweest van een gemetselde afscheiding tussen de percelen.
20. De rechtbank begrijpt het advies en de reactie van de adviseur monumentenzorg zo dat zij ervan uitgaan dat [adres 1] en [adres 4] in het verleden van elkaar waren gescheiden door een stenen muur die aansloot op het stuk muur dat blijft staan. Om die reden vindt verweerder het van belang dat de erfafscheiding weer een muur wordt en heeft hij het voorstel met de haag afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat de motivering van het besluit op dit punt onvoldoende is en dat verweerder in zoverre niet van de adviezen mocht uitgaan. Daartoe is het volgende van belang.
In de Toelichting op het Rijksbeschermd stadsgezicht staat dat tuinmuren, veelal voorzien van poorten of hekwerken de scheiding met de openbare ruimte vormen. Hiermee is echter niets gezegd over de afscheiding tussen de te onderscheiden percelen. Uit de door verweerder in het verweerschrift opgenomen kadastrale kaart uit 1832 valt niet met zekerheid op te maken dat de tuinkamer aansloot op de historische muur die er nu nog staat. Evenmin valt hieruit op te maken van welke materialen de tuinkamer was gemaakt. Afbeeldingen van de tuinkamer heeft verweerder niet ingebracht en verweerder en zijn adviseurs hebben ook niet toegelicht waarom het waarschijnlijker is dat de tuinkamer was opgebouwd uit gemetselde muren dan bijvoorbeeld uit hout en/of glas. Ook heeft verweerder niet gesteld dat bij de bestaande historische muur aanwijzingen zijn te vinden waaruit kan worden afgeleid dat deze – op de plek waar eiseres de haag wil – eerder verbonden is geweest met een gemetselde muur. Tot slot blijkt uit geen van de stukken dat ten tijde van oprichting van de historische muur ter afscheiding geen gebruik werd gemaakt van groene hagen. Onduidelijk blijft dan ook waarom de historische muur niet, zoals eiseres stelt, op zichzelf zou kunnen worden gezien en waarom een groene afscheiding niet binnen de historische setting en bij het monument zou passen.
21. Op dit punt slaagt het betoog.
22. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte bezwaren heeft tegen de knik. Zij verwijst in dit verband onder meer naar het tegenadvies, waarin staat dat de historische verkaveling binnen het bouwblok al grotendeels is aangetast in het verleden en dat de kadastrale grens zeer lange tijd een onregelmatige vorm heeft gehouden. Eiseres wijst er verder op dat de knik voor haar belangrijk is, omdat een afscheiding met knik beter aansluit op de bestaande muur en omdat het voor haar van belang is om de reeds aanwezige invalidenparkeerplaatsen voor het museum te behouden.
23. In het advies van 22 september 2021 staat dat de monumentencommissie de knik in de erfafscheiding a-typisch acht en niet logisch. Het volgen van de historische rooilijn vindt de commissie acceptabel. Volgens verweerder is er in het verleden nimmer sprake geweest van een knik en de gewenste knik is door eiseres ook niet onderbouwd met cultuurhistorische gronden of argumenten.
24. Ook op dit punt is de historische informatie beperkt. Hoewel er, zoals ook in het tegenadvies staat, verschillende wijzigingen van de kadastrale grenzen hebben plaatsgevonden, is in de historische kadastrale kaarten nergens een knik te zien en ook de tuinkamer is met een rechte lijn ingetekend. In de toelichting op het Rijksbeschermd stadsgezicht staat bovendien dat de bouwblokken in het algemeen ongeveer haaks op de openbare ruimte zijn verkaveld en dat de verkaveling van de binnenterreinen daarvan is afgeleid. Eiseres heeft geen historische tekeningen ingebracht waarin een knik of iets wat daarop lijkt is terug te zien. In wat eiseres naar voren heeft gebracht en het door haar overgelegde tegenadvies zijn daarom geen concrete aanknopingspunten te vinden voor twijfel aan het advies van de monumentencommissie. Verweerder mocht op dit punt dan ook afgaan op dit advies.
25. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij in dit geval – gelet op de betrokken belangen van eiseres – in redelijkheid geen reden heeft gezien om de knik toch toe te staan. Daartoe is het volgende van belang.
Verweerder stelt dat het “primaire doel tot het vergroten van de tuin is ingegeven door het realiseren van extra parkeerruimte” en dat de knik is “aangebracht ten behoeve van een extra parkeerplaats”. Verweerder heeft gelijk dat er met de knik vier parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd in de voormalige tuin van nummer [adres 4] , terwijl dit er zonder knik maar drie zijn, maar het realiseren van extra parkeerruimte is niet het (primaire) doel. Eiseres heeft in bezwaar immers toegelicht dat het haar bedoeling is om de bestaande parkeerplaatsen achter [adres 1] te verplaatsen naar nummer [adres 4] om de oude tuin van [adres 1] in oude glorie te herstellen, hetgeen mede ten dienste staat aan (de uitstraling van) [gebouw] en het museum. Er waren vier parkeerplaatsen en met de knik kunnen er ook weer vier parkeerplekken worden gerealiseerd. Het gaat dus – anders dan waar verweerder de nadruk op legt – niet zozeer om het creëren van extra parkeerplaatsen, als wel om het behoud van bestaande parkeerplaatsen. Ook weegt verweerder in het bestreden besluit niet mee dat het verplaatsen van die parkeerplaatsen ten dienste staat aan het herstel van de tuin van [adres 1] . Verweerder geeft er tot slot geen blijk van dat hij heeft onderkend dat het daarbij niet gaat om reguliere parkeerplaatsen, maar om invalidenparkeerplaatsen.
26. Ook dit betoog slaagt.