ECLI:NL:RBDHA:2024:9310

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
24-9806
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en gevolgen van Dublinverordening

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 11 november 2022 zijn asielaanvraag heeft ingediend en dat verweerder op 6 januari 2023 Zweden heeft verzocht om eiser terug te nemen op basis van de Dublinverordening. De Zweedse autoriteiten hebben dit verzoek op 13 januari 2023 geaccepteerd, maar eiser is niet tijdig aan Zweden overgedragen. Hierdoor is verweerder per 14 juli 2023 verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.

De rechtbank heeft overwogen dat op grond van artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, verweerder in beginsel uiterlijk op 14 januari 2024 op de aanvraag had moeten beslissen. Echter, sinds 27 september 2022 is het besluit met kenmerk WBV 2022/22 van kracht, waardoor de beslistermijnen van asielaanvragen met negen maanden zijn verlengd. Dit betekent dat de termijn om te beslissen op de aanvraag van eiser nog niet was verstreken op het moment dat hij de ingebrekestelling indiende. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling prematuur was en dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van beroep op grond van het niet tijdig beslissen door verweerder.

Daarom heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier A.W. van Eerden, en is op 10 juni 2024 openbaar gemaakt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.9806
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. F.W. Verweij)
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt op de aanvraag van het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw in beginsel zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
4. In artikel 42, zesde lid, van de Vw is bepaald dat indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
de Vw wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 van de Vw niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn bedoeld in het eerste lid van artikel 42 van de Vw aanvangt op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
5. Eiser heeft op 11 november 2022 zijn asielaanvraag in Nederland ingediend. Op 6 januari 2023 heeft verweerder Zweden verzocht eiser op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening terug te nemen. De Zweedse autoriteiten hebben dit verzoek geaccepteerd op 13 januari 2023.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser niet tijdig aan Zweden is overgedragen. Verweerder is dan ook per 14 juli 2023 verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Dat betekent dat verweerder, met toepassing van artikel 42, eerste lid, van de Vw, in beginsel uiterlijk op 14 januari 2024 op de aanvraag had moeten beslissen.
7. Sinds 27 september 2022 is het besluit met kenmerk WBV 2022/22 van kracht.3 Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen die op 27 september 2022 nog niet waren verstreken met negen maanden zijn verlengd. Dit geldt ook voor asielaanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2023. De asielaanvraag van eiser valt onder het toepassingsbereik van dit besluit. De beslistermijn in zijn zaak is dus met negen maanden verlengd. De termijn om te beslissen op zijn aanvraag was daarom nog niet verstreken toen hij de ingebrekestelling indiende bij verweerder. De ingebrekestelling is daarmee prematuur. Dat maakt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen door verweerder, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
8. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.
3 Staatscourant van 26 september 2022, nr. 25755.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 juni 2024

Documentcode: [Documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.