ECLI:NL:RBDHA:2024:9310
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en gevolgen van Dublinverordening
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 11 november 2022 zijn asielaanvraag heeft ingediend en dat verweerder op 6 januari 2023 Zweden heeft verzocht om eiser terug te nemen op basis van de Dublinverordening. De Zweedse autoriteiten hebben dit verzoek op 13 januari 2023 geaccepteerd, maar eiser is niet tijdig aan Zweden overgedragen. Hierdoor is verweerder per 14 juli 2023 verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
De rechtbank heeft overwogen dat op grond van artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, verweerder in beginsel uiterlijk op 14 januari 2024 op de aanvraag had moeten beslissen. Echter, sinds 27 september 2022 is het besluit met kenmerk WBV 2022/22 van kracht, waardoor de beslistermijnen van asielaanvragen met negen maanden zijn verlengd. Dit betekent dat de termijn om te beslissen op de aanvraag van eiser nog niet was verstreken op het moment dat hij de ingebrekestelling indiende. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling prematuur was en dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van beroep op grond van het niet tijdig beslissen door verweerder.
Daarom heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier A.W. van Eerden, en is op 10 juni 2024 openbaar gemaakt.