ECLI:NL:RBDHA:2024:9311
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Syrische nationaliteit niet-ontvankelijk verklaard wegens internationale bescherming in Oostenrijk
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 17 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Syrische eiseres. De eiseres, geboren in 1994, had op 26 februari 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 29 maart 2024 in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard, omdat de eiseres internationale bescherming geniet in Oostenrijk. De rechtbank heeft op 8 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, terwijl de eiseres en haar gemachtigde zich afmeldden.
De rechtbank heeft beoordeeld of de staatssecretaris terecht de asielaanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris dit deugdelijk heeft gemotiveerd. De eiseres heeft een geldige verblijfsvergunning in Oostenrijk en behoort niet tot het gezin van haar partner, die een asielvergunning in Nederland heeft. De rechtbank oordeelt dat de band van de eiseres met Oostenrijk zodanig is dat het redelijk is om naar dat land te gaan. De rechtbank heeft ook overwogen dat de staatssecretaris niet verplicht was om ambtshalve te toetsen aan artikel 8 van het EVRM, omdat de aanvraag van de eiseres niet-ontvankelijk was verklaard.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door rechter mr. A. Skerka, in aanwezigheid van griffier mr. E. Kersten, en is openbaar gemaakt op 17 mei 2024.