In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Syrische nationaliteit, op 9 januari 2023 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij [naam] in het kader van nareis. De aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ontvangen op 13 januari 2023. Eiser heeft de staatssecretaris op 8 augustus 2023 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Vervolgens heeft eiser op 3 september 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op 27 september 2023 het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris een beslistermijn van acht weken opgelegd. Indien er nader onderzoek nodig zou zijn, moest er binnen twintig weken een besluit worden genomen.
Eiser heeft op 10 februari 2024 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris binnen de opgelegde beslistermijn van acht weken niet heeft beslist tot nader onderzoek, wat impliceert dat er geen aanleiding meer was voor nader onderzoek. De rechtbank heeft bepaald dat de staatssecretaris binnen acht weken na de uitspraak een beslissing op de aanvraag moet bekendmaken en dat er een dwangsom van € 100,- per dag moet worden betaald voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
Daarnaast heeft eiser verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de rechtbank voorlopig is toegewezen. De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.