ECLI:NL:RBDHA:2024:9337

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
24.5134
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Syrische nationaliteit, op 9 januari 2023 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij [naam] in het kader van nareis. De aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ontvangen op 13 januari 2023. Eiser heeft de staatssecretaris op 8 augustus 2023 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Vervolgens heeft eiser op 3 september 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op 27 september 2023 het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris een beslistermijn van acht weken opgelegd. Indien er nader onderzoek nodig zou zijn, moest er binnen twintig weken een besluit worden genomen.

Eiser heeft op 10 februari 2024 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris binnen de opgelegde beslistermijn van acht weken niet heeft beslist tot nader onderzoek, wat impliceert dat er geen aanleiding meer was voor nader onderzoek. De rechtbank heeft bepaald dat de staatssecretaris binnen acht weken na de uitspraak een beslissing op de aanvraag moet bekendmaken en dat er een dwangsom van € 100,- per dag moet worden betaald voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.

Daarnaast heeft eiser verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de rechtbank voorlopig is toegewezen. De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5134

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
v-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M.R. Verdoner),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Procesverloop

Eiser heeft op 9 januari 2023, door de staatssecretaris ontvangen op 13 januari 2023, een aanvraag ingediend om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] (referent) in het kader van nareis.
Bij brief van 8 augustus 2023 heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Eiser heeft vervolgens op 3 september 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Bij uitspraak van 27 september 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, het beroep van 3 september 2023 gegrond verklaard en daarbij aan de staatssecretaris een beslistermijn van acht weken opgelegd. Indien binnen deze termijn van acht weken zou blijken dat nader onderzoek zou moeten plaatsvinden, oordeelde de rechtbank dat binnen twintig weken een besluit bekend moest worden gemaakt.
Op 10 februari 2024 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag voor een machtiging voorlopig verblijf in het kader van nareis.
De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:673), volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste maal) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. Uit voornoemde uitspraak volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich, in weerwil van het gezag van deze rechterlijke uitspraak, daaraan niet houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
5. In de uitspraak van 27 september 2023 van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, heeft de rechtbank aan de staatssecretaris een concrete beslistermijn van acht weken gegeven, waarbinnen de staatssecretaris het besluit bekend had moeten maken. Indien de staatssecretaris binnen deze termijn zou beslissen tot nader onderzoek, oordeelde de rechtbank dat de concrete beslistermijn op de aanvraag van eisers twintig weken omvatte. Uit het dossier blijkt niet dat de staatssecretaris tot nader onderzoek heeft beslist. Dit betekent dat de staatssecretaris binnen acht weken het besluit bekend had moeten maken. De staatssecretaris heeft hieraan niet voldaan. Inmiddels is de aan die uitspraak verbonden rechterlijke dwangsom van € 7.500,- verbeurd. Verder zijn wederom meerdere maanden verstreken en heeft de staatssecretaris nog geen besluit op eisers aanvraag bekend gemaakt.
6. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
7. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft bij uitspraak van 17 maart 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:3590) geoordeeld dat bij de overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d Awb en tevens overwegingen gewijd aan het bepalen van een nadere termijn voor het alsnog beslissen op dergelijke aanvragen. De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel, neemt de overwegingen uit voornoemde uitspraak over en ziet geen aanleiding om daar in deze zaak anders over te oordelen.
8. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris binnen de door deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, op 27 september 2023 opgelegde beslistermijn van acht weken niet heeft beslist tot nader onderzoek. De rechtbank maakt hieruit op dat de staatssecretaris voor nader onderzoek geen aanleiding (meer) ziet. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank bepaalt daarom dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag bekend moet maken.
9. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris opnieuw een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt opnieuw een maximum van € 7.500,-.
10. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van zijn beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het door eiser overgelegde formulier heeft hij voldoende aannemelijk gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarde voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt definitief toegewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.