ECLI:NL:RBDHA:2024:9373

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
NL24.17184
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens veroordeling voor misdrijf en bedreiging van de samenleving

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Eritrees staatsburger, had op 18 juli 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd op 12 april 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 14 mei 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van verweerder aanwezig waren.

Eiser heeft aangevoerd dat zijn persoonlijke gedrag geen actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor de samenleving, en dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zijn gedrag als zodanig wordt beschouwd. Hij heeft een geweldsmisdrijf gepleegd, waarvoor hij 24 maanden gevangenisstraf heeft gekregen. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft aangetoond dat eisers gedrag een bedreiging vormt voor fundamentele belangen van de samenleving, en dat de afwijzing van de asielaanvraag gerechtvaardigd is.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is, en dat er geen sprake is van onevenredige gevolgen voor eiser. De rechtbank wijst erop dat de signalering in de informatiesystemen niet in strijd is met het Unierecht, en dat de belangen van eiser voldoende zijn meegewogen in de besluitvorming. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht zaaknummer: NL24.17184
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [v-nummer] , (gemachtigde: mr. G.H.P. Buren),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. G. Erdal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Hij heeft op 18 juli 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 12 april 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
Het asielrelaas
2. Eiser heeft de Eritrese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1998. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij geen verplichte dienstplicht wilt vervullen. Verder is relevant dat eiser Eritrea illegaal heeft verlaten.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • illegale uitreis;
  • dienstweigering.
Verweerder acht de relevante elementen geloofwaardig. Verweerder wijst de aanvraag van eiser echter af als kennelijk ongegrond1 omdat eiser is veroordeeld voor een misdrijf tot een gevangenisstraf van 24 maanden wegens een poging tot doodslag met voorwaardelijke
opzet. Verweerder heeft verder bepaald dat eiser in het SIS wordt gesignaleerd voor de duur van tien jaar.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het persoonlijke gedrag van eiser actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Hetgeen hij heeft aangevoerd over het incident – een worsteling in de privésfeer waarbij het slachtoffer zich niet onbetuigd heeft gelaten – heeft verweerder ten onrechte niet betrokken in zijn beoordeling. Daardoor is het gevaar voor de gemeenschap namelijk beperkt en is er onvoldoende dreiging dat hij zal recidiveren. Bovendien is hij al voldoende gestraft.
5. Verder voert eiser aan dat verweerder een gedoogsituatie wordt gecreëerd, omdat geen terugkeerbesluit tegen hem is uitgevaardigd. Eiser heeft geen banden met andere landen. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt op twee arresten2 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof van Justitie) en twee uitspraken3 van de rechtbank. Volgens eiser moet bij de weigering een asielvergunning te verlenen een evenredigheidsbeoordeling worden gemaakt. Tot slot voer eiser aan dat de nationaalrechtelijke signalering in strijd is met het Unierecht.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

6. De rechtbank overweegt dat verweerder een vreemdeling die asiel heeft aangevraagd mag uitsluiten van subsidiaire bescherming wanneer hij is veroordeeld voor een ernstig misdrijf.4 De beoordeling of vanwege de ernst van het gepleegde misdrijf tot uitsluiting van een asielstatus kan worden overgegaan, moet zijn gebaseerd op een volledig onderzoek naar alle omstandigheden van het specifieke geval. Deze beoordeling vindt plaats aan de hand van meerdere criteria, waaronder de aard van het gepleegde feit, de veroorzaakte schade, de vraag of gebruik is gemaakt van geweld of een wapen, de mate van geweld, de gevolgde strafprocedure, de aard en de duur van de opgelegde straf, het wettelijk strafmaximum en de vraag of meeste rechterlijke instanties in andere lidstaten het gepleegde feit ook aanmerken als ernstig misdrijf.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiser een ernstig misdrijf heeft gepleegd. Eiser heeft namelijk een geweldsmisdrijf gepleegd met een mes. De strafrechter heeft deze gebeurtenis gekwalificeerd als poging tot doodslag met voorwaardelijke opzet en aan eiser 24 maanden gevangenisstraf opgelegd. Ook heeft verweerder voldoende en deugdelijk gemotiveerd dat eisers persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Daarbij acht de rechtbank relevant dat het strafbare feit niet lang geleden is gepleegd, namelijk in oktober 2023, en eiser willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van de ontstane verwonding kon overlijden. Ook heeft
verweerder voldoende gemotiveerd dat eisers handelen leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid in het AZC en in de samenleving. Dat de kans op recidive volgens eiser klein is, heeft hij niet onderbouwd. Bovendien is eiser gedetineerd en kan er op dit moment – zonder een nadere onderbouwing - er niet van worden uitgegaan dat eiser na terugkeer in samenleving niet zal recidiveren. De omstandigheden waaronder het misdrijf heeft plaatsgevonden, te weten in een kamer op het AZC waaraan, zoals eiser stelt, een discussie vooraf is gegaan, verandert naar het oordeel van de rechtbank het voorgaande niet. Met deze omstandigheden heeft de strafrechter overigens rekening gehouden en is eiser alsnog een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 24 maanden. Dat eiser voldoende zou zijn gestraft met de oplegging van deze gevangenisstraf is gezien het voorgaande niet relevant.
8. Wat betreft de gestelde gedoogsituatie waar eiser op wijst, oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank constateert dat het afwijzen van de asielaanvraag en het niet- uitvaardigen van een terugkeerbesluit in strijd is met artikel 45, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Daarin staat namelijk dat de beschikking waarbij een asielaanvraag wordt afgewezen, geldt als een terugkeerbesluit. In navolging van de meervoudige kamer van deze zittingsplaats5 oordeelt de rechtbank dat deze nationaalrechtelijke bepaling in dit geval buiten toepassing moet worden gelaten. Verweerder is immers volgens het Unierecht verplicht om in dit geval af te zien van het uitvaardigen van een terugkeerbesluit. Het is aan de wetgever om op korte termijn een oplossing te vinden voor de situatie die hiermee ontstaat en daarbij rekening te houden met minimale grondrechten die moeten worden gewaarborgd. Omdat aan eiser geen terugkeerbesluit is opgelegd, zijn de verwijzingen naar de arresten van het Hof van Justitie en de uitspraak van zittingsplaats Zwolle in die zin niet relevant.

Evenredigheid

9. De rechtbank overweegt dat verweerder een evenredigheidsbeoordeling moet maken als hij de asielaanvraag afwijst wegens openbare orde aspecten. Hierbij moet hij rekening houden met alle individuele omstandigheden. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat een afwijzing van de gevraagde vergunning vanwege de openbare orde aspecten onevenredig is.
10. De rechtbank oordeelt dat verweerder de belangen en omstandigheden van eiser voldoende heeft betrokken in besluitvorming. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving en dat afwijzing van zijn aanvraag de samenleving dient te beschermen. Ook heeft verweerder gemotiveerd dat eiser niet in een situatie zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM terecht komt. Daarnaast is het de rechtbank niet gebleken dat het bestreden besluit onevenredige gevolgen met zich mee brengt voor eiser, nu hij niet hoeft te vertrekken naar zijn land van herkomst. Dat eiser geen banden heeft met andere landen waar hij zou kunnen verblijven en dat het bestreden besluit hem zwaar valt omdat eiser meent dubbel te worden gestraft, zijn op zichzelf staand geen redenen om aan te nemen dat het besluit onevenredige gevolgen heeft.

Signalering

11. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de opgelegde signalering in de informatiesystemen in strijd is met het Unierecht, omdat het als het ware een verkapt terugkeerbesluit is. Een signalering zoals in het onderhavige geval6 ziet immers op de weigering van toegang en verblijf tot het grondgebied van de lidstaten terwijl een terugkeerbesluit ziet op het vertrek van een vreemdeling van het grondgebied van de lidstaten. Alleen daarom al slaagt deze beroepsgrond niet.

Conclusie en gevolgen

12. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
6 Op grond van artikel 24, eerste lid, onder a, van Verordening 2018/1861 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem (SIS) op het gebied van grenscontroles.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 juni 2024

Documentcode: [nummer]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
1. Op grond van artikel 32, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw.
2 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:9) en arrest van het Hof van Justitie van 6 juli 2023 (ECLI:EU:C:2023:540).
3 Uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Den Haag van 16 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:17863 en uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 8 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19370.
4 Zie artikel 17, eerste lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn 2011/95/EU (de Kwalificatierichtlijn).
5 Uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 16 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:17863.