ECLI:NL:RBDHA:2024:9413

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
NL24.17686
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 22 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Nederland heeft op 10 januari 2024 een verzoek om overname gedaan aan Duitsland, dat dit verzoek op 12 januari 2024 heeft aanvaard. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn besluit voldoende duidelijk heeft uiteengezet waarom Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.

Eiser heeft niet aangetoond dat er ernstige tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Duitsland die een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie met zich meebrengen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omstandigheden in Duitsland geen aanleiding geven om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen. De rechtbank wijst erop dat het enkele feit dat eiser mogelijk wordt gedetineerd, niet betekent dat Duitsland in strijd handelt met internationale verplichtingen.

De rechtbank besluit dat het beroep kennelijk ongegrond is en dat eiser mag worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17686

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. W. Spijkstra),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 22 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.17687. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland op 10 januari 2024 bij Duitsland een verzoek om overname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 12 januari 2024 op grond van artikel 18, eerste lid, onder c van de Dublinverordening aanvaard.
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De staatssecretaris is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze, waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de staatssecretaris daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is, niet bespreken.
Is er sprake van een onzorgvuldig voornemen?
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het voornemen van de staatssecretaris onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank overweegt daartoe dat het voornemen een voorbereidingshandeling is en een mededeling van feitelijke aard, die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Ook als de verklaringen van eiser niet kenbaar zijn betrokken in het voornemen heeft eiser door middel van het indienen van de zienswijze de gelegenheid om op het voornemen te reageren. De staatssecretaris beoordeelt vervolgens alle argumenten uit de zienswijze in het bestreden besluit. Volgens de rechtbank is deze handelswijze niet onzorgvuldig en is dit niet in strijd met de goede procesorde. De rechtbank stelt daarbij vast dat de staatssecretaris in het voornemen voldoende duidelijk uiteen heeft gezet op grond van welke redenen Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en ook dat de staatssecretaris geen aanleiding ziet om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Alle door eiser aangedragen bezwaren in de zienswijze tegen de overdracht zijn kenbaar meegenomen in de motivering van het bestreden besluit. Eiser heeft ook niet toegelicht welke door hem aangedragen omstandigheden niet in de beoordeling zijn meegenomen. Het enkele feit dat niet alle verklaringen tijdens het aanmeldgehoor kenbaar zijn betrokken bij een voornemen, kan op zichzelf niet leiden tot vernietiging van een bestreden besluit. [2]
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
7. De rechtbank overweegt dat gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel de staatssecretaris er in het algemeen van uit mag gaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts, ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat ernstig moet worden gevreesd dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). Van een schending van artikel 4 van het Handvest, zal in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo. [3]
7.1.
Eiser is hier naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. De rechtbank overweegt dat uit het AIDA-rapport van 2023 niet blijkt dat er ten aanzien van Dublinterugkeerders sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen. [4] In dit rapport staat dat er geen meldingen zijn van Dublinterugkeerders die te maken hebben gehad met moeilijkheden nadat zij waren overgedragen. De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dat eiser niet heeft onderbouwd dat de omstandigheden voor Dublinterugkeerders zo slecht zijn dat eiser, gezien het arrest Jawo, niet naar Duitsland teruggestuurd zou mogen worden. Met betrekking tot het betoog van eiser dat asielzoekers in Duitsland hun advocaat zelf moeten betalen, is van belang dat de Procedurerichtlijn geen onvoorwaardelijk recht biedt op gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging in asielprocedures. Uit artikel 20 en verder van de Procedurerichtlijn volgt dat kosteloze rechtsbijstand niet onbeperkt is en dat daaraan voorwaarden mogen worden gesteld. De rechtbank ziet in de verwijzingen van eiser geen grond voor het oordeel dat Duitsland in strijd met deze richtlijn handelt en dat eiser in Duitsland een effectief rechtsmiddel wordt onthouden.
7.2.
Verder hebben de Duitse autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd het asielverzoek van eiser in behandeling te zullen nemen. Daarmee garanderen de Duitse autoriteiten dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een (opvolgende) asielaanvraag. Verder heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat het enkele feit dat de mogelijkheid bestaat dat eiser wordt gedetineerd, op zichzelf niet maakt dat Duitsland in strijd handelt met de verdragen of Europese richtlijnen. Onder voorwaarden bestaat de mogelijkheid voor een gelimiteerde periode tot inbewaringstelling in het kader van terugkeer. De rechtbank ziet daarom geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van (indirect) refoulement. Bij voorkomende problemen met betrekking tot de asielprocedure, opvang, toegang tot rechtsbijstand, of anderszins, ligt het op de weg van eiser om daarover in Duitsland te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Het is niet gebleken dat zij eiser niet effectief zouden kunnen of willen helpen, of dat klagen bij voorbaat zinloos is. De niet onderbouwde stelling dat dit niet kan omdat bij een poging tot het doen van een beklag geen medewerking wordt verleend of geen gehoor wordt gegeven door de Duitse autoriteiten, is daarvoor onvoldoende.
8. Uitgaande van de terughoudende toetsing is de rechtbank verder van oordeel dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om zijn verzoek om internationale bescherming met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4348.
3.Zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
4.Asylum Information Database, Country Report: Germany (2022 update) van 6 april 2023.