In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) per 24 september 2022, na een verblijf in het buitenland dat langer was dan de toegestane termijn van vier weken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 20 augustus 2022 had gemeld dat zij in het buitenland verbleef, maar dat zij pas op 20 maart 2023 terugkeerde naar Nederland. Verweerder handhaafde het primaire besluit om de uitkering in te trekken en vorderde een bedrag van € 3.177,42 terug.
Eiseres voerde aan dat zij door ziekte gedwongen was langer in het buitenland te blijven en dat er dringende redenen waren om haar bijstandsuitkering te blijven verstrekken. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij zich in een acute noodsituatie bevond die het verlenen van bijstand noodzakelijk maakte. De rechtbank benadrukte dat de omstandigheden waaronder eiseres in het buitenland verbleef niet relevant waren voor het recht op bijstandsuitkering. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de uitkering en de terugvordering van het teveel betaalde bedrag terecht waren en verklaarde het beroep ongegrond.