ECLI:NL:RBDHA:2024:9465

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
NL24.19106
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en validatie van handtekening in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Somalische eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 1 mei 2024 was genomen, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep behandeld op zitting op 8 mei 2024, waar de eiser zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tijdens deze zitting diende de eiser een verzoek tot wraking in, wat leidde tot een schorsing van het onderzoek. De wrakingskamer heeft op 4 juni 2024 het verzoek tot wraking afgewezen, waarna de rechtbank op 5 juni 2024 het beroep verder heeft behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan een verzoek om een digitaal afschrift van de maatregel van bewaring te verstrekken, maar oordeelt dat dit niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel. De rechtbank heeft geoordeeld dat de handtekening onder de maatregel kan worden gevalideerd en dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft geen onregelmatigheden vastgesteld in de toepassing van de maatregel en concludeert dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding is eveneens afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19106

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. G.T. Cambier en mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 1 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. G.T. Cambier. Ter zitting heeft eiser een verzoek tot wraking ingediend en is het onderzoek ter zitting als gevolg daarvan onmiddellijk geschorst.
Bij beslissing van 4 juni 2024 heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen. [1]
De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2024 op zitting verder behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. K. Bruin. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1983 en de Somalische nationaliteit te hebben.
Valideren van de maatregel
2. Eiser voert aan dat verweerder niet heeft voldaan aan het verzoek van de rechtbank van 5 mei 2024 aan verweerder om een digitaal afschrift van de maatregel per e-mail aan de rechtbank toe te zenden. Derhalve kan de handtekening van de maatregel van bewaring niet gevalideerd worden en om die reden is de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig en dient het beroep gegrond te worden verklaard.
3. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Omdat gebleken is dat de handtekening onder de maatregel die verweerder in het digitale systeem van de rechtspraak heeft geplaatst niet kan worden gevalideerd, heeft de rechtbank verweerder op 5 mei 2024 verzocht om vóór maandag 6 mei 2024, 17:00 uur, een digitaal afschrift van de maatregel per e-mail toe te zenden. Verweerder heeft op 6 mei 2024 om 13:18 uur aan dat verzoek gehoor gegeven. Weliswaar had de rechtbank verweerder verzocht om tevens een afschrift aan eiser te verstrekken, hetgeen verweerder heeft verzuimd, echter laat dit onverlet dat verweerder tijdig (deels) aan het verzoek van de rechtbank heeft voldaan én dat de rechtbank de handtekening heeft kunnen valideren. De rechtbank heeft zodoende de ondertekenaar geïdentificeerd, vastgesteld dat handtekening voldoet aan de in artikel 2:16 van de Awb [2] gestelde vereisten en dat het document sinds de ondertekening ongewijzigd is gebleven. Overigens is niet gebleken of onderbouwd dat eiser de handtekening onder de maatregel van bewaring niet heeft kunnen valideren. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat de maatregel om die reden onrechtmatig is.
De maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek.
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De zware gronden zijn reeds voldoende om aan te nemen dat een significant risico op onttrekking bestaat. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
De M113
6. Verweerder heeft zich ter zitting van 8 mei 2024 op het standpunt gesteld dat de bewaring is opgeheven, hoewel de schriftelijke kennisgeving (M113) hiervan in het dossier ontbrak. Verweerder heeft op dinsdag 7 mei 2024 om 15:38 uur per e-mail een bevestiging ontvangen van een medewerker van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) waarin staat dat de uitzetting van eiser heeft plaatsgevonden. Volgens verweerder is de M113 enkel de bevestiging van de opheffing.
7. Eiser voert aan dat verweerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende informatieplicht omdat de M113, het document waarin staat dat de bewaring is opgeheven, niet aan het digitale dossier is toegevoegd. Uit het beleid [3] van verweerder volgt dat verweerder door een ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000, door middel van de M113 op de hoogte gebracht moet worden als de bewaring is opgeheven. Een e-mail van de DT&V kan de M113 niet vervangen. Derhalve kan niet worden gecontroleerd of de bewaring van eiser is opgeheven en dient ervan uit te worden gegaan dat de bewaring nog voortduurt. Gelet daarop werkt verweerder evenmin voortvarend aan de uitzetting van eiser.
8. De rechtbank stelt het volgende vast. Uit de kennisgeving van 2 mei 2024 aan de gemachtigde van eiser volgt dat de overdracht van eiser aan Duitsland over land stond gepland op 7 mei 2024 om 11:00 uur. Volgens de door verweerder verstrekte informatie ter zitting heeft die overdracht ook daadwerkelijk plaatsgevonden. Op de zitting van 8 mei 2024 was er nog geen M113 ontvangen door verweerder, maar wel voormelde e-mail van de DT&V van 7 mei 2024, waaruit de overdracht van eiser zou blijken. Dit e-mailbericht is op verzoek van de rechtbank toegevoegd aan het digitale dossier.
Verweerder heeft na de zitting van 5 juni 2024 – zonder verzoek van de rechtbank daartoe – en dus na het sluiten van het onderzoek ter zitting op 5 juni 2024, ook de M113 toegevoegd aan het digitale dossier. Hiervan heeft de rechtbank geen kennis genomen en dit document zal dan ook niet worden meegenomen in de beoordeling.
9. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen dat de overdracht van eiser op 7 mei 2024 aan de Duitse autoriteiten heeft plaatsgevonden, nu dit diezelfde dag door de DT&V aan verweerder is bevestigd. Door de gemachtigde van eiser zijn in dat verband ook geen aanknopingspunten naar voren gebracht die maken dat getwijfeld moet worden aan de beëindiging van de maatregel van bewaring. Verweerder heeft gelet op deze conclusie dan ook voldoende voortvarend gewerkt aan eisers overdracht. De verwijzing van eiser naar het beleid van verweerder leidt niet tot een ander standpunt. Immers daaruit volgt niet dat de M113 op het moment van uitzetting beschikbaar moet zijn of dat de bewaring niet is geëindigd zolang er geen M113 is.
10. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat de M113 niet aan hem is uitgereikt, is niet gesteld of gebleken dat eiser daardoor in zijn belangen is geschaad. De rechtbank toetst bovendien de rechtmatigheid van de bewaring en niet die van de overdracht.
Ambtshalve toets
11. De rechtbank overweegt verder dat zij ook ambtshalve oordelend, geen onregelmatigheden heeft vastgesteld bij de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.

Conclusie

12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 6 juni 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Algemene wet bestuursrecht.
3.A5/2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) en A5/6.14 van de Vc.