ECLI:NL:RBDHA:2024:947
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking beroep tegen inreisverbod en verzoek om proceskostenvergoeding in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoekster en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoekster had op 21 augustus 2023 beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris, waarbij aan haar een inreisverbod was opgelegd op 14 augustus 2023. Dit inreisverbod was gebaseerd op artikel 66a, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Echter, op 5 september 2023 heeft de Staatssecretaris de aanvraag van verzoekster voor een machtiging tot voorlopig verblijf ingewilligd, waardoor het inreisverbod werd opgeheven.
Nadat de Staatssecretaris het inreisverbod had ingetrokken, heeft verzoekster op 7 september 2023 haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat, volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb), als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank kan besluiten om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er in dit geval geen sprake was van een onrechtmatig besluit, omdat de intrekking van het beroep voortvloeide uit de inwilliging van de aanvraag van verzoekster.
De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, omdat het bestuursorgaan zijn standpunt niet heeft herzien in de zin van artikel 8:75a van de Awb. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding dan ook afgewezen. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 11 januari 2024.