ECLI:NL:RBDHA:2024:9471

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
NL23.37679
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Pakistaanse eiser wegens onvoldoende geloofwaardige bedreigingen en niet tijdig beslissen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Pakistaanse eiser. De eiser had op 14 april 2022 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelde dat hij bedreigd werd door invloedrijke personen in Pakistan na de dood van zijn vader, die eigenaar was van een winkelcentrum. De eiser voerde aan dat hij door deze personen was mishandeld en dat hij vreesde voor zijn leven bij terugkeer naar Pakistan.

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag van de eiser op 20 februari 2024 afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen deze afwijzing behandeld op 3 mei 2024. De rechtbank oordeelde dat de gestelde bedreigingen door de eiser niet geloofwaardig waren en dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om zijn vrees voor vervolging aannemelijk te maken. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat hij bij terugkeer naar Pakistan een reëel risico liep op ernstige schade.

Daarnaast heeft de rechtbank het beroep van de eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond was. De rechtbank heeft de staatssecretaris wel veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en de eiser heeft de mogelijkheid om binnen vier weken in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37679

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Op 30 november 2023 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
Bij besluit van 20 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder alsnog op eisers asielaanvraag beslist en zijn asielaanvraag afgewezen als ongegrond.
Het beroep richt zich op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb [1] mede tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 3 mei 2024 op zitting behandeld in Breda. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De termijn voor het doen van een uitspraak is eenmaal verlengd.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1995 en de Pakistaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 14 april 2022 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat zijn vader eigenaar was van een winkelcentrum waarvoor hij in 2007 geld heeft geleend van [naam] om een doorstart te kunnen maken. Eisers vader is in 2011 overleden, waarna eiser de zaak heeft geërfd. Toen bleek dat [naam] de zaak volledig had overgenomen. Eiser heeft vergeefs geprobeerd dit aan te vechten. Ook heeft eiser meermaals aangifte gedaan, maar de politie heeft niets voor hem gedaan. Eiser is bedreigd door mensen van [naam] . Vanwege de vrees om gedood te worden door [naam] heeft eiser Pakistan verlaten.
2. Verweerder heeft eisers asielaanvraag afgewezen als ongegrond. Daarbij volgt verweerder eisers verklaringen over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. De gestelde bedreigingen door de mensen van [naam] worden niet geloofwaardig geacht.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte de gestelde bedreigingen door de mensen van [naam] ongeloofwaardig heeft geacht. Uit zijn verklaringen blijkt duidelijk dat [naam] de zaak van zijn vader heeft overgenomen en dat eiser door hem is mishandeld. Hiervoor is hij zelfs opgenomen in het ziekenhuis. Toen eiser aangifte wilde doen van de onrechtmatige overname, is hij bedreigd. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn relaas kopieën van de aangifte overgelegd. Uit openbare bronnen, waaronder het AAB [2] over Pakistan van 2022, blijkt dat een originele aangifte niet wordt verstrekt aan de aangever, omdat dit een publiek document betreft. Hij heeft dus voldaan aan zijn samenwerkingsplicht. Het is aan verweerder om hier nader onderzoek naar te doen in het kader van de samenwerkingsplicht.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Beroep tegen het niet tijdig beslissen
4. Verweerder heeft met het bestreden besluit alsnog op eisers asielaanvraag beslist. Dat besluit zal hierna worden beoordeeld. Eiser heeft nu geen belang meer bij een beslissing op het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dat beroep is daarom niet-ontvankelijk. Omdat eiser terecht beroep ingesteld heeft tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, zal verweerder wel in de proceskosten worden veroordeeld.
Beroep tegen het bestreden besluit
5. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de gestelde bedreigingen door de mensen van [naam] ongeloofwaardig zijn. Eiser heeft met zijn verklaringen niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Pakistan een reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder heeft in het voornemen en het bestreden besluit gemotiveerd uiteengezet dat eiser onvoldoende concreet en gedetailleerd heeft weten te verklaren over de bedreigingen van [naam] ten aanzien van hem en zijn familie en of deze nog actueel zijn. Zo heeft eiser verklaard dat hij gehoor heeft gegeven aan het verzoek van [naam] om niet naar een vervolgafspraak te gaan bij de politie en heeft hij onvoldoende concreet gemaakt waarom zij dan nog naar hem op zoek zijn. [3] De enkele opmerking dat hij dit heeft gehoord van zijn moeder toen zij door hen zou zijn mishandeld in 2014, is daarvoor onvoldoende. Verder heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat hij sinds 2014 niets meer heeft vernomen van de zijde van de [naam] en verder geen documenten heeft overgelegd waaruit zou moeten blijken dat eiser nog (steeds) gezocht wordt.
6. Verder is het aan eiser om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Daarnaast rust op verweerder een samenwerkingsplicht. [4] De vraag of verweerder in een individuele zaak heeft voldaan aan zijn samenwerkingsplicht, dient per geval beantwoord te worden. [5] In dit geval heeft eiser geen documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn asielrelaas. Zoals onder 5 van deze uitspraak is overwogen, zijn eisers verklaringen op een aantal punten terecht als onvoldoende concreet en gedetailleerd bestempeld door verweerder. Eiser heeft dit ook niet nader kunnen concretiseren. De overgelegde kopieën van zijn aangiftes kunnen verder niet de waarde krijgen die eiser wenst. Hierbij is van belang dat eiser zelf heeft verklaard dat hij de beschikking heeft over originelen. [6] Verder heeft hij geen documenten kunnen overleggen van de gestelde ziekenhuisopname of andere documenten die betrekking hebben op de lening van zijn vader en de overname van diens zaak door [naam] . Dit doet dan ook afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas, zodat verweerder in het kader van de samenwerkingsplicht geen aanleiding heeft hoeven zien om nader onderzoek te doen naar de gestelde problemen met de mensen van [naam] .
7. Verweerder heeft eisers asielaanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, is ongegrond.
Proceskosten
8. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, omdat eiser die redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het samenhangende beroep tegen het niet tijdig beslissen, met een waarde van € 875 per punt en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond; en
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50 (vierhonderdzevenendertig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan op 7 juni 2024 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Algemeen Ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken.
3.Rapport nader gehoor van 14 februari 2024, p. 23 van 30.
4.Artikel 3:2 van de Awb en artikel 4, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn (omgezet in artikel 31, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000).
5.ABRvS 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:208.
6.Rapport nader gehoor van 14 februari 2024, p. 7 van 30.