ECLI:NL:RBDHA:2024:9485

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
NL24.17325
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag zonder ambtshalve beoordeling van artikel 64 Vw

In deze zaak heeft eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende, op 22 maart 2024 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 12 april 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen op 19 april 2024 beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 30 mei 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als verweerder aanwezig waren.

Eiser had eerder, op 11 juli 2021, een eerste asielaanvraag ingediend, die op 3 augustus 2021 buiten behandeling werd gesteld omdat hij met onbekende bestemming was vertrokken. Het eerdere besluit bevatte een inreisverbod en een terugkeerbesluit. Eiser betoogde dat de staatssecretaris ten onrechte de ambtshalve toetsing aan artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) had achterwege gelaten, aangezien zijn eerste aanvraag niet inhoudelijk was behandeld.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet verplicht was om ambtshalve te toetsen aan artikel 64 van de Vw, omdat de opvolgende aanvraag op meerdere gronden was afgewezen, waaronder artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g van de Vw. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de opvolgende aanvraag correct had behandeld en dat er geen aanleiding was om de bepaling contra legem uit te leggen. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding toegewezen, en het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17325

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J.R. Vreijsen).

Procesverloop

1. Eiser heeft op 22 maart 2024 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 12 april 2024 (het bestreden besluit) afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft op 19 april 2024 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2. De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van eiser en van verweerder deelgenomen.

Overwegingen

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser is geboren op [datum] 1980 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij heeft op 11 juli 2021 voor het eerst in Nederland asiel aangevraagd. Deze aanvraag is op 3 augustus 2021 buiten behandeling gesteld omdat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. Het besluit houdt ook een inreisverbod in en een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn. Tegen het besluit van 3 augustus 2021 is geen beroep ingesteld, zodat dit besluit in rechte is komen vast te staan.
4. Op 22 maart 2024 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Hij heeft een ‘gehoor veilig land van herkomst’ gehad, waarna verweerder een voornemen heeft uitgebracht. Met het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, b, c, f, g en h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Hij heeft daarbij niet ambtshalve beoordeeld of eiser in aanmerking komt voor uitstel van vertrek om medische redenen op grond van artikel 64 van de Vw. Het in 2021 uitgevaardigde terugkeerbesluit en het inreisverbod blijven gehandhaafd.
Standpunt van eiser
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat verweerder ten onrechte de ambtshalve toets aan artikel 64 van de Vw achterwege heeft gelaten. Eiser geeft ter overweging dat zijn eerste asielaanvraag niet inhoudelijk is behandeld. Er heeft destijds dus geen beoordeling van artikel 64 van de Vw plaatsgevonden. De ratio van artikel 6.1e van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) verzet zich er in dat geval tegen dat er in de opvolgende asielaanvraag niet ambtshalve wordt getoetst aan artikel 64 van de Vw. Eiser verwijst naar de toelichting bij de wijziging van het Vb in 2013. Hij wijst er bovendien op dat het bestreden besluit op dit punt tegenstrijdig is, omdat verweerder wel een inhoudelijk gehoor heeft aangeboden, als ware het een eerste aanvraag en geen opvolgende aanvraag.
Beoordeling door de rechtbank
6. Artikel 6.1e van de Vb bepaalt dat bij afwijzing van een eerste asielaanvraag ambtshalve wordt beoordeeld of er reden is voor toepassing van artikel 64 van de Vw. Ingevolge artikel 6.1e, tweede lid van het Vb laat verweerder de ambtshalve beoordeling als bedoeld in artikel 64 van de Vw achterwege bij een opvolgende asielaanvraag die hij op grond van artikel 30b, eerste lid onder g, j, of k, van de Vw als kennelijk ongegrond heeft afgewezen.
7. In het geval van eiser is zijn opvolgende aanvraag afgewezen op meerdere gronden, waaronder artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g Vw. Verweerder was daarom niet gehouden om een ambtshalve toets aan artikel 64 van de Vw uit te voeren. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om, zoals eiser vraagt, deze bepaling contra legem uit te leggen en verweerder te verplichten alsnog ambtshalve te toetsen aan artikel 64 van de Vw. Eiser heeft terecht aangevoerd dat de opvolgende asielaanvraag door verweerder is behandeld als ware het een eerste aanvraag door hem een ‘veilig land van herkomst gehoor’ af te nemen. Hij heeft dit gedaan omdat in de eerste asielaanvraag van eiser geen inhoudelijk gehoor heeft plaatsgevonden omdat hij met onbekende bestemming was vertrokken voordat het gehoor kon worden afgenomen. Om verweerder in staat te stellen te beoordelen of het asielrelaas van eiser elementen bevat die nopen tot het verlenen van een vergunning op grond van artikel 29 van de Vw, moest zo’n gehoor worden gehouden. Dit betekent niet dat verweerder in het bestreden besluit geen rekening mocht houden met de voorgaande procedure op basis van de eerste asielaanvraag van eiser. [1] Het staat eiser bovendien vrij om een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning of uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw in te dienen.
8. De rechtbank kan eisers verwijzing naar de toelichting bij de wijziging van het Vb van 17 december 2013 niet volgen omdat de relevante wijziging van artikel 6.1e van de Vb eerst op 10 juli 2015 is doorgevoerd. [2]
9. Uit hetgeen eiser heeft aangevoerd volgt niet dat verweerder gehouden was om ambtshalve te beoordelen of eiser uitstel van vertrek moest worden vergund op basis van artikel 64 van de Vw. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 10 juni 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Deze lezing wordt bevestigd door de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:266, en van 7 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:30.
2.Wijzing in verband met de implementatie van de Procedurerichtlijn (2013/32/EU) en de Opvangrichtlijn (2013/33/EU), gepubliceerd in het Staatsblad 2015, 294.