ECLI:NL:RBDHA:2024:9504

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
NL21.9581
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep in bestuursrechtelijke zaak met betrekking tot vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2024 uitspraak gedaan over het verzet van de opposante tegen een eerdere uitspraak van 12 oktober 2021, waarin haar beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat de beroepsgronden te laat waren ingediend en dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. Opposante heeft verzet aangetekend, waarbij zij aanvoert dat de notificatie van de rechtbank mogelijk niet bij haar gemachtigde is aangekomen. Tijdens de zitting op 5 juni 2024 heeft de rechtbank het verzet behandeld, waarbij de gemachtigde van opposante en een tolk aanwezig waren.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de beroepszaak zonder zitting was behandeld, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. De rechtbank heeft de argumenten van opposante tegen de niet-ontvankelijkheid beoordeeld, waaronder het beroep op het arrest Bahaddar. De rechtbank concludeert dat de gemachtigde van opposante niet voldoende heeft onderbouwd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Echter, de rechtbank heeft ook erkend dat onder bijzondere omstandigheden de noodzaak kan bestaan om procedureregels niet tegen te werpen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de eerdere uitspraak ten onrechte was gedaan zonder een zelfstandige beoordeling van de Bahaddar-omstandigheden. Het verzet is gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak vervalt en het onderzoek in de stand wordt hervat waarin het zich bevond voordat de eerdere uitspraak werd gedaan. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.9581 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposante], opposante

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters).

Procesverloop

Bij uitspraak van 12 oktober 2021 (de aangevallen uitspraak) heeft de rechtbank het beroep van opposante tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante heeft verzet gedaan tegen deze uitspraak.
De rechtbank heeft het verzet op 5 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: opposante, [naam] als tolk en de gemachtigde van opposante.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat de beroepsgronden twee dagen te laat zijn ingediend en van een verschoonbare termijnoverschrijding niet is gebleken. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep op het arrest Bahaddar [1] niet slaagt, omdat het beroep op dit arrest door de gemachtigde van opposante niet concreet is onderbouwd.
2. In deze verzetszaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de aangevallen uitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel staat dat het beroep niet-ontvankelijk is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
3. Opposante voert aan dat de omstandigheid dat een notificatie is verzonden door de rechtbank niet betekent dat de notificatie ook daadwerkelijk bij de gemachtigde van opposante is aangekomen. Dit is slechts een veronderstelling van de rechtbank. Daarnaast had opposante tijdens een zitting haar beroep op het arrest Bahaddar kunnen onderbouwen. In andere zaken waarin te laat beroepsgronden zijn ingediend, heeft deze rechtbank en zittingsplaats een beroep op het arrest Bahaddar wel op een zitting behandeld. Tot slot heeft de rechtbank ten onrechte niet ambtshalve getoetst of sprake is van Bahaddar-omstandigheden. Zij heeft slechts beoordeeld wat opposante hierover in haar beroepsgronden heeft aangevoerd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Uit het technisch onderzoek, uitgevoerd op 26 augustus 2021 door IVO Rechtspraak, volgt dat in de beroepszaak op 24 juni 2021 om 15:27 uur een notificatiebericht door de griffier naar de gemachtigde van opposante is verzonden. Verder blijkt uit de
'Ad-Exchange mail server logging'(mailserver van de rechtbank) dat om 15:27 uur een e-mailbericht naar de gemachtigde van opposante is verzonden. De rechtbank stelt vast dat dit ook het e-mailadres is dat de gemachtigde van opposante heeft ingevuld in het invoerveld ‘e-mailadres voor notificaties’ in het beroepschrift van 17 juni 2021. Daarnaast volgt uit het technisch onderzoek dat er op 24 juni 2021 geen relevante storingen en/of onderhoudsmeldingen waren.
5. Gelet op de bovengenoemde feiten en omstandigheden valt met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vast te stellen dat de rechtbank een e-mailbericht naar het e-mailadres van de gemachtigde van opposante heeft verzonden. Nu de gemachtigde van opposante stelt dat hij het e-mailbericht niet heeft ontvangen, ligt het vervolgens op zijn weg om het vermoeden dat het e-mailbericht hem heeft bereikt te ontzenuwen. De enkele stelling dat toeval bestaat en het mogelijk is dat het e-mailbericht niet is aangekomen, is in dat verband onvoldoende om het vermoeden van ontvangst te ontzenuwen. In beroep heeft de gemachtigde van opposante gesteld dat hij mogelijk problemen met zijn server had op 24 juni 2021, maar hij heeft deze gestelde problemen niet nader onderbouwd met stukken. De rechtbank heeft dan ook in de aangevallen uitspraak tot het oordeel kunnen komen dat de beroepsgronden te laat zijn ingediend en dat niet is gebleken dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is.
6. Het voorgaande laat onverlet dat onder bijzondere omstandigheden de noodzaak kan bestaan om een in het nationale recht neergelegde procedureregel niet tegen te werpen. Dit is aan de orde in het geval er sprake is van op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden als bedoeld in paragraaf 45 van het arrest Bahaddar. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat het eerst en vooral aan de rechtbank is om, in het licht van wat een vreemdeling heeft aangevoerd en overgelegd, van het standpunt van de staatssecretaris daarover en van wat algemeen bekend is over het land van herkomst, te beoordelen of zich Bahaddar-omstandigheden voordoen. [2]
7. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitsluitend overwogen dat de gemachtigde van opposante het beroep op het arrest Bahaddar niet concreet heeft onderbouwd. Opposante heeft er terecht op gewezen dat hiermee niet is gebleken dat de rechtbank een kenbare, zelfstandige beoordeling heeft verricht of Bahaddar-omstandigheden zich voordoen. De rechtbank heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, niet-ontvankelijk was. Het verzet zal daarom gegrond worden verklaard. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak vervalt. De rechtbank zal het onderzoek in de stand hervatten waarin dat zich bevond voordat de aangevallen uitspraak werd gedaan.
8. Er bestaat geen aanleiding om de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid te veroordelen in de proceskosten van deze verzetszaak.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 13 juni 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494.
2.Zie de uitspraak van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1664.