ECLI:NL:RBDHA:2024:9547

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
C/09/645967 / HA ZA 23-338
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen broers over rechtsgevolgen van pensionering in familiebedrijf

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee broers, [naam 1] en [naam 2], die samen de bestuurders zijn van een familiebedrijf. De kern van het geschil betreft de afspraken die zijn gemaakt over de rechtsgevolgen van het bereiken van de 67-jarige leeftijd door de oudere broer, [naam 3]. De rechtbank heeft te maken met verschillende vennootschappen en overeenkomsten die zijn gesloten tussen de broers en hun holdings. De procedure is complex, met meerdere partijen en advocaten betrokken, en omvat een aantal juridische documenten en eerdere uitspraken. De rechtbank heeft op 19 juni 2024 een vonnis gewezen waarin de uitleg van de afspraken tussen de broers centraal staat. De rechtbank heeft [B.V. II] c.s. opgedragen bewijs te leveren over de uitleg van de Managementovereenkomst en de samenwerkingsovereenkomst, met betrekking tot de verplichting van [naam 1] om te pensioneren na het bereiken van de 67-jarige leeftijd. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en zal opnieuw op de rol komen in juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/645967 / HA ZA 23-338
Vonnis van 19 juni 2024
in de zaak van

1.[B.V. I] te [plaats] ,2. [naam 1] te [woonplaats] ,

eisers in conventie, verweerders in reconventie,
advocaat: mr. R. van der Hooft te Hoorn,
hierna afzonderlijk te noemen ‘ [B.V. I] ’ en ‘ [naam 1] ’ en samen ‘ [B.V. I] c.s.’,
tegen

1.[Beheer B.V.] te [plaats] ,gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,

advocaat: voorheen mr. M. Musssche te Utrecht, inmiddels zonder advocaat,
2.
[de Stichting]
te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
hierna te noemen ‘ [Beheer B.V.] ’ en ‘ [de Stichting] ’,
en

3.[B.V. II] te [plaats] ,

4. [naam 2]te [woonplaats] ,
tussengekomen en gevoegde partijen,
advocaat voorheen mr. M. Mussche te Utrecht, nu mr. R.G.J. de Haan te Amsterdam,
hierna afzonderlijk te noemen ‘ [B.V. II] ’ en ‘ [naam 2] ’ en samen ‘ [B.V. II] c.s.’(in enkelvoud).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 31 maart 2023, met producties 1 tot en met 8;
- het tegen [de Stichting] verleende verstek;
- de incidentele conclusie tot tussenkomst of voeging ex artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van [B.V. II] c.s., met producties 1 tot en met 9;
- de conclusie van antwoord in het incident tot tussenkomst of voeging ex artikel 217 Rv van [B.V. I] c.s.;
- de conclusie van antwoord in het incident tot tussenkomst of voeging ex artikel 217 Rv van [Beheer B.V.] ;
- het vonnis in incident van 21 juni 2023, waarbij de rechtbank [B.V. II] c.s. heeft toegestaan om tussen te komen in de zaak tussen enerzijds [B.V. I] c.s. en anderzijds [Beheer B.V.] en [de Stichting] , en om zich tevens in de hoofdzaak aan de zijde van [Beheer B.V.]
te voegen;
- de conclusie van antwoord tevens houdende instellen vorderingen in reconventie van [Beheer B.V.] ;
- de conclusie van antwoord als gevoegde partij, conclusie van eis als tussenkomende partij van [B.V. II] c.s., met producties 1 tot en met 13;
- de conclusie van antwoord in reconventie van [B.V. I] c.s., met producties 9 tot en met 11;
- de conclusie van antwoord in de tussenkomst van [B.V. I] c.s., met producties 1 tot en met 10;
- het tussenvonnis van 13 december 2023, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte overlegging producties van [B.V. I] c.s., met producties 12 tot en met 15;
- de akte overlegging aanvullende producties en wijziging van eis van [B.V. II] c.s., met producties 14 tot en met 29.
1.2.
In eerste instantie heeft mr. M. Mussche zich gesteld als advocaat van zowel [Beheer B.V.] als [B.V. II] c.s. Op 13 februari 2024 heeft mr. Mussche de rechtbank bericht dat hij zich onttrekt als advocaat van al deze partijen. Vervolgens heeft mr. De Haan zich enkel namens [B.V. II] c.s. gesteld. Dat betekent dat [Beheer B.V.] sinds 13 februari 2024 niet langer door een advocaat wordt vertegenwoordigd in deze procedure.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 maart 2024. Verschenen zijn:
  • [naam 1] voor zich en namens [B.V. I] , vergezeld van zijn zoons [zoon 1] en [zoon 2] (hierna: ‘ [zoon 1] ’ en ‘ [zoon 2] ’) en bijgestaan door mr. Van der Hooft en mr. M. Meijerink, advocaat te Hoorn;
  • [naam 2] voor zich en namens [B.V. II] , vergezeld van zijn zoons [zoon 3] en [zoon 4] (hierna: ‘ [zoon 3] ’ en ‘ [zoon 4] ’) en bijgestaan door mr. De Haan en mr. L.M. Kivits, advocaat te Amsterdam.
De advocaten van partijen hebben het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. De advocaten van partijen hebben zich daarbij ook uitgelaten over de wijziging van eis van [B.V. II] c.s. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat op de zitting verder is besproken.
1.4.
Ten slotte een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam 1] (geboren op [geboortedatum 1] 1955) en [naam 2] (geboren op [geboortedatum 2] 1957) zijn broers. Zij hebben onder meer een oudere broer genaamd [naam 3] (geboren op [geboortedatum 3] 1946, hierna: ‘ [naam 3] ’).
2.2.
[B.V. I] is de persoonlijke holdingvennootschap van [naam 1] , [B.V. II] is de persoonlijke holdingvennootschap van [naam 2] en [B.V. III] B.V. (hierna: ‘ [B.V. III] ’) is, of was, de persoonlijke holdingvennootschap van [naam 3] .
2.3.
In 1985 is [bedrijfsnaam] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam] ) opgericht. [bedrijfsnaam] houdt zich bezig met de groothandel in onderdelen voor verwarmingsinstallaties en sanitair. Tot 1 januari 2014 zijn [naam 3] , [naam 1] en [naam 2] samen de (middellijk) bestuurders van [bedrijfsnaam] geweest, en (daarmee) samen de drijvende kracht achter de onderneming van deze vennootschap.
2.4.
Op 27 maart 1995 is [Beheer B.V.] opgericht. [Beheer B.V.] houdt alle aandelen in [bedrijfsnaam] .
2.5.
In de tweede helft van 2012 is tussen [naam 3] , [naam 1] en [naam 2] gesproken en onderhandeld over aanpassing van de vennootschapsrechtelijke structuur en over de afspraken tussen hen als aandeelhouders en gezamenlijke eigenaars van de onderneming. Hierbij zijn zij begeleid door notaris [naam notaris] (hierna: de notaris). Een ander heeft geleid tot (onder meer) oprichting van [de Stichting] , aanpassing van de statuten, het sluiten van een samenwerkingsovereenkomst tussen de betrokken partijen en het sluiten van managementovereenkomsten tussen [Beheer B.V.] en (de holdingvennootschappen van) [naam 3] , [naam 1] en [naam 2] .
2.6.
[de Stichting] is op 10 oktober 2012 opgericht en op die dag heeft [de Stichting] de aandelen in [Beheer B.V.] ten titel van administratie verkregen. Vanaf diezelfde datum hebben [B.V. III] , [B.V. I] en [B.V. II] ieder één derde deel van de certificaten van aandelen in [Beheer B.V.] gehouden.
2.7.
Ook op 10 oktober 2012 zijn de statuten van [Beheer B.V.] gewijzigd. Hierin is sindsdien onder meer het volgende opgenomen:
Artikel 6.2 – Blokkeringsregeling; aanbiedingsregeling
1. (…)
5. prijsbepaling
a. Partijen stellen in onderling overleg de prijs van de aangeboden aandelen vast. Komen partijen niet binnen vier weken na de verzending van de mededeling van het bestuur bedoeld in lid 4 onder f tot overeenstemming over de prijs, dan zal de prijs worden vastgesteld door drie deskundigen, van wie ten minste één een accountant moet zijn. Dit op verzoek van de meest gerede partij te benoemen door de kantonrechter in wiens ambtsgebied de vennootschap statutair is gevestigd, behoudens benoeming van een of meer deskundigen door de partijen in onderling overleg.
(...)
HOOFDSTUK 8. ALGEMENE VERGADERING
(...)
Artikel 8.6 – Besluitvorming
Elk aandeel geeft recht op het uitbrengen van één stem.
Alle besluiten worden bij volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen genomen.
(...)
HOOFDSTUK 9. BESTUUR
(...)
Artikel 9.6 - Vertegenwoordiging
Het bestuur vertegenwoordigt de vennootschap.
De bevoegdheid tot vertegenwoordiging komt ook toe aan iedere bestuurder.
(...)
Artikel 9.7 – Tegenstrijdig belang
1. Indien en zodra de nieuwe tegenstrijdigbelangregeling (opgenomen in de Wet bestuur en toezicht) is ingevoerd, luidt de tegenstrijdigbelangregeling (...) als volgt:
Een bestuurder neemt niet deel aan de beraadslaging en de besluitvorming als hij daarbij een direct of indirect persoonlijk heeft dat tegenstrijdig is met het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Wanneer hierdoor geen besluit kan worden genomen, wordt het besluit genomen door de algemene vergadering.’
2.8.
Op 18 december 2012 is een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen [naam 3] , [B.V. III] , [Beheer B.V.] , [de Stichting] , [naam 1] , [B.V. I] , [naam 2] en [B.V. II] (hierna: ‘de samenwerkingsovereenkomst’). In de samenwerkingsovereenkomst is – voor zover in deze procedure relevant – het volgende opgenomen:
Overwegingen
(…)
D. [ [naam 3] , [naam 1] en [naam 2] ] vormen het bestuur van [ [Beheer B.V.] ], waarbij elke bestuurder zelfstandig bevoegd is [ [Beheer B.V.] ] te vertegenwoordigen.
E. [ [B.V. III] , [B.V. I] en [B.V. II] ] beogen via de gezamenlijke deelname in [ [Beheer B.V.] ], een langdurige samenwerking op persoonlijke titel en op basis van gelijkwaardigheid, op het gebied van de groothandel, inkoop en verkoop van (centrale) verwarmingsapparatuur en sanitaire artikelen.
Artikel 1- Algemeen, definities, interpretatie
1. Algemeen
Bij tegenstrijdigheid van een bepaling van de statuten van [ [Beheer B.V.] ], de statuten van [ [de Stichting] ] of de administratievoorwaarden van [ [de Stichting] ] en een bepaling uit deze overeenkomst, prevaleert de bepaling uit deze overeenkomst, voor zover rechtens mogelijk.
(…)
2. definities
(...)
Aandeelhouder:een houder van een of meer (certificaten van) aandelen in het kapitaal van [ [Beheer B.V.] ].
(...)
Artikel 3 – Aanbieden van aandelen
(…)
Aanvullende aanbiedingsverplichting
Onverminderd het bepaalde in [de statuten van [Beheer B.V.] ] is een Aandeelhouder verplicht haar Aandelen aan te bieden als ten aanzien van die Aandeelhouder en/of een Partij in privé zich het volgende voordoet:
(…)
c. als de managementovereenkomst tussen een Aandeelhouder en [ [Beheer B.V.] ] wordt opgezegd als gevolg van pensionering van de natuurlijke persoon die op grond van de managementovereenkomst de feitelijke werkzaamheden bij de Vennootschap uitvoert;
(…)
3. De aandelen gelden als aangeboden op het moment waarop zich een hiervoor omschreven situatie ten aanzien van een Partij voordoet.
Artikel 4 – Koopprijs; prijsbepaling/betaling/rente/geldlening
1. Prijsbepaling
De prijsbepaling vindt plaats op de wijze als geregeld in [de statuten van [Beheer B.V.] ].
Artikel 8 - Bestuur
1. Het Bestuur bestaat per de datum van het aangaan van deze overeenkomst uit [ [naam 3] , [naam 1] en [naam 2] ].
(…)
3. Bij het besturen van [ [Beheer B.V.] ] en de met haar verbonden onderneming handelt het Bestuur naar de aanwijzingen van de Algemene Vergadering betreffende de algemene lijnen van het te voeren financiële, sociale, economische en personeelsbeleid.
4. De Algemene Vergadering zal onmiddellijk na het ondertekenen van deze overeenkomst aan het Bestuur meedelen dat de volgende besluiten de goedkeuring van de Algemene Vergadering nodig hebben:
(…)
e. het aangaan of verbreken van duurzame samenwerking van [ [Beheer B.V.] ] of een afhankelijke maatschappij met een andere rechtspersoon of vennootschap, waaronder begrepen het toe- en uittreden als vennoot in een vennootschap, als deze samenwerking of verbreking van ingrijpende betekenis is voor de Vennootschap;’.
2.9.
Eveneens op 18 december 2012 heeft [Beheer B.V.] met zowel [B.V. II] , [B.V. I] als [B.V. III] afzonderlijk managementovereenkomsten gesloten (hierna: de managementovereenkomsten). In deze managementovereenkomsten is de persoonlijke holdingvennootschap (dus [B.V. III] , [B.V. I] dan wel [B.V. II] ) steeds aangeduid als ‘ [B.V. X] ’ en de natuurlijke persoon achter die persoonlijke holdingvennootschap (dus [naam 3] , [naam 1] dan wel [naam 2] ) steeds als ‘ [naam 4] ’. De managementovereenkomst tussen [Beheer B.V.] en [B.V. I] wordt hierna ‘de Managementovereenkomst’ genoemd. In de managementovereenkomsten is – voor zover in deze procedure van belang – steeds het volgende opgenomen.
Artikel 4. Duur en beëindiging van de overeenkomst. Terugtreding
1. Deze overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en kan door ieder van de Partijen te allen tijde worden beëindigd door schriftelijke opzegging aan de andere Partij met inachtneming van een opzegtermijn van zes (6) maanden en alleen tegen het einde van het boekjaar van de Vennootschap.
2. In afwijking van het in artikel 4 lid 1 bepaalde heeft [ [Beheer B.V.] ] het recht deze overeenkomst, zonder dat enige opzegtermijn in acht behoeft te worden genomen, bij aangetekende brief aan [B.V. X] op te zeggen, indien:
(i) (…)
(xii) per één januari van het jaar volgend op het jaar dat [naam 4] de leeftijd van zevenenzestig (67) jaar heeft bereikt (pensionering)
(...)
4. Bij het einde van deze overeenkomst legt [B.V. X] , op eerste verzoek van de algemene vergadering van aandeelhouders van [ [Beheer B.V.] ], alle functies neer welke zij ter uitvoering van deze overeenkomst vervult bij [ [Beheer B.V.] ].’
2.10.
[naam 3] is op [geboortedatum 3] 2013 67 jaar geworden. [naam 3] is per 1 januari 2014 teruggetreden als bestuurder van [Beheer B.V.] en van [de Stichting] . [B.V. III] heeft haar gecertificeerde aandelen in [Beheer B.V.] aan [Beheer B.V.] verkocht en overgedragen. Vanaf dat moment zijn [naam 2] en [naam 1] de bestuurders van [Beheer B.V.] en van [de Stichting] en houden [B.V. II] en [B.V. I] ieder de helft van de certificaten van aandelen in [Beheer B.V.] .
2.11.
De verhoudingen tussen de betrokkenen vanaf dat moment kunnen als volgt schematisch worden weergegeven (overzicht gemaakt door de rechtbank):
2.12.
In de loop der tijd is [naam 1] zijn zoons in toenemende mate gaan betrekken bij de bedrijfsvoering van [bedrijfsnaam] . Bij [naam 2] is onvrede ontstaan over de samenwerking met [naam 1] en diens zoon(s).
2.13.
In december 2019 was er een eerste overleg tussen enerzijds [naam 1] en zijn zoons en anderzijds [naam 2] en zijn zoons, over bedrijfsopvolging. [naam 2] heeft daarbij aan [naam 1] voorgesteld over te gaan tot een splitsing van de onderneming in enerzijds groothandelsactiviteiten en anderzijds vastgoedactiviteiten, waarbij de ene activiteit zou worden voortgezet door de twee zoons van [naam 2] en de andere activiteit door de twee zoons van [naam 1] . Tijdens opvolgende gesprekken is gebleken dat zowel de zoons van [naam 2] als de zoons van [naam 1] in dat geval de groothandelsactiviteiten wilden voortzetten.
2.14.
Op 9 april 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 1] , [zoon 2] , [zoon 1] en [naam 2] en de notaris. In het verslag dat de notaris van dit gesprek heeft opgemaakt, is onder meer het volgende opgenomen:
‘[de notaris] opent de bespreking met een korte samenvatting van de huidige afspraken zoals deze tot stand zijn gekomen in december 2012.
Onderdeel van deze afspraken is dat er op grond van de managementovereenkomst en samenwerkingsovereenkomst een aanbiedingsverplichting ontstaat indien de managementovereenkomst eindigt door opzegging door [Beheer B.V.] per 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin [naam 1] 67 jaar is geworden.
Vervolgens verzoekt [de notaris] aan [naam 1] en [naam 2] hun standpunten weer te geven met betrekking tot die afspraken uit 2012 en hun visies weer te geven over de toekomst van [Beheer B.V.] en [bedrijfsnaam] BV.
De visie van [naam 1] is samengevat weergegeven als volgt:
1)
[naam 1] vindt dat de overeenkomst uit 2012 waarin staat dat op 67-jarige leeftijd een aanbiedingsplicht van de aandelen ontstaat geen recht doet aan de intenties die er toen waren en hij wil terug naar de gedachten van toen, in de periode dat [naam 3] nog aandeelhouder was.
2)
[naam 1] wil van tafel schuiven wat er toen is afgesproken en vindt dat er vanuit de beide families van [naam 1] en [naam 2] tenminste één opvolger moet kunnen komen.
3)
(…)
5)
[naam 1] ziet mogelijkheden om de eigendomsverhoudingen en de bestuursverhoudingen van elkaar te scheiden.
De visie van [naam 2] is samengevat weergegeven als volgt:
1)
[naam 2] is het niet eens met de visie van [naam 1] weergegeven onder 1) en vindt dat de afspraken uit 2012 (waaronder die m.b.t. de aanbiedingsplicht bij de leeftijd van 67 jaar) ongewijzigd van toepassing zijn en moeten blijven.
2)
[naam 2] geeft aan een afvaardiging uit beide families nooit zo te hebben zien zitten. [naam 2] geeft aan dat je moet kunnen en willen samenwerken. Dat moet een vrije keuze zijn. [zoon 3] en [zoon 4] hebben aangegeven dat zij graag samen het bedrijf voortzetten zonder [zoon 2] en [zoon 1] voor zover het betreft het verwarmingsbedrijf.
3)
[naam 2] geeft aan dat hij, anders dan [naam 1] , de aandelen wil overdragen aan de ondernemers zelf en dus geen scheiding voorstaat van eigendom en bestuur. [naam 2] denkt dat dit ook financieel haalbaar is.
4)
(…)
5) [naam 2] geeft aan dat de verhouding tussen [naam 1] en hemzelf niet meer is zoals die geweest is mede omdat [naam 1] zijn kinderen in het bedrijf heeft gezet zonder overleg daarover met [naam 2] . Dit heeft er ook toe geleid dat beide broers in de bedrijfsvoering meer op afstand zijn komen te staan ( [naam 2] overlegt niet meer met [naam 1] maar met [zoon 2] ).
(...)
[naam 1] geeft aan dat niet bepaalbaar is wiens kinderen de beste “partij” zijn om het bedrijf over te nemen.
[naam 2] daarentegen geeft aan dat hij [zoon 2] en [zoon 1] niet geschikt (genoeg) vindt om het bedrijf over te nemen mede omdat ze anders dan [zoon 3] en [zoon 4] geen enkele ervaring elders hebben.’
2.15.
[naam 1] is op [geboortedatum 1] 2022 67 jaar geworden.
2.16.
Bij aangetekende brief van 4 april 2022 heeft [naam 2] het volgende aan [B.V. I] (gericht aan [naam 1] ) bericht:
‘[ [Beheer B.V.] ] heeft op 18 december 2012 een managementovereenkomst gesloten met [B.V. I] . Artikel 4 lid 2 van deze managementovereenkomst bepaalt dat [ [Beheer B.V.] ] het recht heeft de managementovereenkomst zonder opzegtermijn op te zeggen per 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin jij 67 jaar wordt. Omdat jij in 2022 67 jaar bent geworden, heeft [ [Beheer B.V.] ] het recht de managementovereenkomst op te zeggen. [ [Beheer B.V.] ] maakt gebruik van dat recht. Bij dezen zegt zij de managementovereenkomst op per 1 januari 2023.
[ [Beheer B.V.] ] en [B.V. I] zijn daarnaast partij bij een samenwerkingsovereenkomst van 18 december 2012. Uit artikel 3 lid 2 sub c van die samenwerkingsovereenkomst volgt dat [B.V. I] verplicht is haar aandelen in [ [Beheer B.V.] ] aan te bieden aan [ [B.V. II] ] als de managementovereenkomst wordt opgezegd vanwege het feit dat jij, als degene die namens [B.V. I] de feitelijke bestuurswerkzaamheden verricht, de leeftijd van 67 jaar bereikt. [B.V. I] is dan ook gehouden haar aandelen in [ [Beheer B.V.] ] over te dragen aan [B.V. II] .’
2.17.
Bij brief van 6 april 2022 heeft [naam 1] namens [B.V. I] aan [naam 2] bericht dat [naam 2] – gelet op het bepaalde in artikel 8 onder e van de samenwerkingsovereenkomst – niet bevoegd was de managementovereenkomst op te zeggen. In deze brief heeft [naam 1] , voor het geval opzegging van de managementovereenkomst wel zonder bestuursbesluit mogelijk zou zijn, ook als vertegenwoordiger van [Beheer B.V.] , op zijn beurt de managementovereenkomst met [B.V. II] opgezegd tegen de vroegst mogelijke datum.
2.18.
Bij brief van 18 november 2022 heeft [naam 2] , namens [Beheer B.V.] , de managementovereenkomst met [B.V. I] zowel per direct als (nogmaals) per 1 januari 2023 opgezegd. Vervolgens heeft [naam 1] bij brief van 6 december 2020, namens [Beheer B.V.] , aan [B.V. I] geschreven dat de opzegging van de managementovereenkomst wordt ingetrokken.
2.19.
In een kort geding procedure met [B.V. II] en [naam 2] als eisers en [B.V. I] , [naam 1] en [zoon 1] als gedaagden is op 6 januari 2023 een vonnis gewezen (hierna: het vonnis in kort geding) [1] . In dat vonnis heeft de voorzieningenrechter [naam 1] geschorst als bestuurder van [Beheer B.V.] en is [naam 1] verboden om gedurende de schorsing [Beheer B.V.] en [bedrijfsnaam] in rechte te vertegenwoordigen en zich toegang te verschaffen tot de bedrijfspanden, bedrijfssystemen en de operationele bedrijfsgegevens van [Beheer B.V.] en [bedrijfsnaam] .
2.20.
Op 9 februari 2023 is er een vergadering van het bestuur van [de Stichting] gehouden, én een bijzondere algemene vergadering van aandeelhouders van [Beheer B.V.] . Bij deze vergaderingen waren aanwezig [naam 2] , [naam 1] , mr. M. Mussche (gevolmachtigd namens [naam 2] ), mr. Van der Hooft (gevolmachtigd namens [naam 1] ) en mr. M. Meijerink (kantoorgenoot van mr. Van der Hooft). Mr. M. Mussche heeft van beide vergaderingen de notulen opgemaakt.
2.21.
In de notulen van de bestuursvergadering van [de Stichting] van 9 februari 2023 is – voor zover in deze procedure relevant – het volgende opgenomen:
‘De volgende constateringen zijn van toepassing op de vergadering:
A.
Het voltallige bestuur, bestaande uit [ [naam 2] ] en [ [naam 1] ], is aanwezig.
(...)
Conform de agenda bij de oproeping stelt de voorzitter ( [naam 2] , rechtbank) de volgende onderwerpen aan de orde:

De wijze van stemmen door [de Stichting] op het voornemen van [ [Beheer B.V.] ] tot ontslag van [ [naam 1] ] als bestuurder. Bij de behandeling van dit agendapunt worden eventuele tegenstrijdige belangen van de bestuursleden bij de besluitvorming besproken.
(...)
De voorzitter stelt vast, gelet op het feit dat [ [naam 1] ] niet gerechtigd is te stemmen, dat het bestuur van [de Stichting] rechtsgeldig heeft besloten te stemmen vóór het ontslag van [ [naam 1] ] als bestuurder van [ [Beheer B.V.] ].
[ [naam 1] ] verzet zich tegen voornoemde vaststelling:
  • [ [naam 1] ] wijst op artikel 7 lid 5 van de statuten van [de Stichting] , inhoudende dat het voorgenomen besluit slechts met unanimiteit kan worden genomen.
  • Daarvan is volgens [ [naam 1] ] geen sprake.
[ [naam 2] ] meent daarentegen dat de tegenstrijdig belangregeling derogeert aan het unanimiteitsvereiste.

Daarnaast verwijt [ [naam 1] ] naar artikel 4 van de statuten van [de Stichting] , waaruit volgt dat [de Stichting] slechts door [ [naam 2] ] en [ [naam 1] ] samen kan worden vertegenwoordigd op de bava van [ [Beheer B.V.] ].
[ [naam 2] ] meent daarentegen dat [ [naam 1] ] [de Stichting] niet kan vertegenwoordigen bij besluitvorming ten aanzien waarvan hij een tegenstrijdig belang heeft.’
2.22.
In de notulen van de bijzondere algemene vergadering van [Beheer B.V.] van 9 februari 2023 is – voor zover in deze procedure relevant – het volgende opgenomen.
‘De volgende constateringen zijn van toepassing op de vergadering:
Het voltallige bestuur, vanwege de schorsing van [ [naam 1] ] slechts bestaande uit [ [naam 2] ], is aanwezig.
Het gehele geplaatste kapitaal is vertegenwoordigd in de persoon van [ [naam 2] ] en [ [naam 1] ], bestuurder van [de Stichting] , de enig aandeelhouder van [ [Beheer B.V.] ].
Dientengevolge kunnen rechtsgeldige besluiten worden genomen omtrent alle onderwerpen die aan de orde komen (...)
Het verhandelde ter vergadering
De voorzitter [ [naam 2] , rechtbank] stelt, conform de agenda bij de oproeping, de volgende onderwerpen aan de orde:
Voorgenomen besluit tot ontslag van [ [naam 1] ] als bestuurder van [ [Beheer B.V.] ]. Bij de behandeling van dit agendapunt zal [ [naam 1] ] worden gehoord en in de gelegenheid worden gesteld gebruik te maken van zijn raadgevende stem.
Stemming
[ [naam 2] ] stemt, namens [de Stichting] , vóór het voorgenomen besluit tot ontslag van [ [naam 1] ] als bestuurder van [ [Beheer B.V.] ].
[ [naam 1] ] meent dat überhaupt geen stemming kan plaatsvinden. Hij meent daarnaast dat [ [naam 2] ] niet namens [de Stichting] kan stemmen. Hij meent dat zij zelf ook niet kan stemmen en brengt dus geen stem uit. Volgens het hypothetische geval dat hij wél zou kunnen stemmen (wat volgens hem dus niet het geval is) stemt [ [naam 1] ], namens [de Stichting] , tegen het voorgenomen besluit tot ontslag van [ [naam 1] ] als bestuurder van [ [Beheer B.V.] ].
De voorzitter stelt vast dat de algemene vergadering het voorgestelde besluit met algemene stemmen heeft aanvaard. [ [naam 1] ] verzet zich tegen deze vaststelling; hij meent, op grond van hetgeen hij heeft uiteengezet, dat de algemene vergadering van [Beheer B.V.] geen (rechtsgeldig) besluit heeft genomen.’
2.23.
[B.V. I] en [naam 1] hebben hoger beroep ingesteld van het vonnis in kort geding. In hoger beroep is op 16 januari 2024 een arrest in kort geding gewezen (hierna: het arrest in kort geding) [2] . In het arrest in kort geding is het vonnis in kort geding vernietigd en zijn, opnieuw rechtdoende, de door [B.V. II] c.s. gevraagde voorlopige voorzieningen afgewezen.

3.Het geschil

de vorderingen van [B.V. I] c.s.
3.1.
[B.V. I] c.s. vordert, samengevat:
primair:
( I) (a) de verklaring voor recht dat [Beheer B.V.] de managementovereenkomst tussen [Beheer B.V.] en [B.V. I] (hierna ook: de Managementovereenkomst) niet rechtsgeldig heeft opgezegd en dat deze overeenkomst daarom nog geldt, en;
(b) de verklaring voor recht dat [B.V. I] daarom niet verplicht is de door haar gehouden certificaten van aandelen in [Beheer B.V.] aan te bieden wegens het opgezegd of beëindigd zijn van de Managementovereenkomst;
  • II) de verklaring voor recht dat het besluit van het bestuur van [de Stichting] van 9 februari 2023 zoals dit blijkt uit de notulen geciteerd in randnummer 2.21 van dit vonnis, nietig is althans niet rechtsgeldig is genomen;
  • III) de verklaring voor recht dat het besluit van het bestuur van de algemene vergadering van aandeelhouders van [Beheer B.V.] van 9 februari 2023, zoals dit blijkt uit de notulen geciteerd in randnummer 2.22 van dit vonnis, nietig is althans niet rechtsgeldig is genomen;
subsidiair en meer subsidiair:
( IV)
(a. subsidiair:)de verklaring voor recht dat het besluit van 4 april 2022, al dan niet genomen door een bestuursorgaan van [Beheer B.V.] tot opzegging van de Managementovereenkomst, nietig is dan wel:
(b. meer subsidiair:)de vernietiging van dit besluit, en
(c. subsidiair én meer subsidiair:)de verklaring voor recht dat de Managementovereenkomst daarom nog geldt en dat [B.V. I] daarom niet verplicht is om de door haar gehouden certificaten van aandelen in [Beheer B.V.] aan te bieden wegens het opgezegd of beëindigd zijn van de Managementovereenkomst;
  • V)
  • VI)
steeds met veroordeling van [Beheer B.V.] en [de Stichting] in de proceskosten.
3.2.
Mr. Mussche heeft namens zowel [Beheer B.V.] als [B.V. II] c.s. de vorderingen gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan (zie hiervoor onder 1.2).
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
de vorderingen op naam van [Beheer B.V.]
3.4.
Namens [Beheer B.V.] (op dat moment nog in de procedure vertegenwoordigd) is – samengevat – gevorderd:
  • te bepalen dat het vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in de plaats treedt van de akte van levering van de certificaten van [B.V. I] aan [Beheer B.V.] althans in plaats treedt van de vereiste toestemming, medewerking en/of ondertekening van deze akte van levering door [naam 1] en/of [B.V. I] , althans [naam 1] en [B.V. I] te gebieden volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de overdracht van de certificaten van [B.V. I] aan [Beheer B.V.] tegen de prijs die wordt vastgesteld door de onder nr. 2 genoemde deskundigen, op straffe van een dwangsom;
  • [naam 1] en [B.V. I] te gebieden volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan een bindende waardering van de certificaten van [B.V. I] in [Beheer B.V.] , onder meer door binnen 14 dagen nadat vonnis is gewezen een waarderingsdeskundige te benoemen, die gezamenlijk met een door [naam 2] en [B.V. II] te benoemen waarderingsdeskundige en een door deze twee deskundigen gezamenlijk te benoemen derde waarderingsdeskundige de waarde op 31 december 2022 van de door [B.V. I] gehouden certificaten te zullen waarderen, op straffe van een dwangsom;
  • [naam 1] , voor zover hij nog bestuurder van Verploegen zou zijn, te ontslaan als bestuurder van Verploegen, althans hem te verplichten als zodanig terug te treden, op straffe van een dwangsom;
met hoofdelijke veroordeling van [B.V. I] en [naam 1] in de proceskosten.
3.5.
[B.V. I] c.s. heeft de vorderingen gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan.
3.6.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
de vorderingen van [B.V. II] c.s.
3.7.
[B.V. II] c.s. vordert – samengevat en na wijziging van eis:
Als gevoegde partij aan de zijde van [Beheer B.V.] :
  • I) De vorderingen van [B.V. I] c.s. af te wijzen;
  • II) [B.V. I] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke (handels) rente;
Als tussenkomende partij met eigen vorderingen:
  • I) te bepalen dat het vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de akte van levering van de certificaten van [B.V. I] aan [Beheer B.V.] , althans aan [B.V. II] althans in plaats treedt van de vereiste toestemming, medewerking en/of ondertekening van deze akte van levering door [naam 1] en/of [B.V. I] , althans [naam 1] en [B.V. I] te gebieden volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de overdracht van de certificaten van [B.V. I] aan [Beheer B.V.] , althans aan [B.V. II] , tegen de prijs die wordt vastgesteld door de onder nr. 2 genoemde deskundigen, op straffe van een dwangsom;
  • II) [naam 1] en [B.V. I] te gebieden volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan een bindende waardering van de certificaten van [B.V. I] , onder meer door binnen 14 dagen nadat vonnis is gewezen een waarderingsdeskundige te benoemen, die gezamenlijk met een door [naam 2] en [B.V. II] te benoemen waarderingsdeskundige en een door deze twee deskundigen gezamenlijk te benoemen derde waarderingsdeskundige de waarde op 31 december 2022 van de door [B.V. I] gehouden certificaten te zullen waarderen, op straffe van een dwangsom;
  • III) [naam 1] , voor zover hij nog bestuurder van [Beheer B.V.] zou zijn, te ontslaan als bestuurder van [Beheer B.V.] , althans hem te verplichten als zodanig terug te treden, op straffe van een dwangsom;
met hoofdelijke veroordeling van [B.V. I] en [naam 1] in de proceskosten.
3.8.
[B.V. I] c.s. heeft de vorderingen gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan.

4.De beoordeling

4.1.
Deze procedure draait in de kern om de vraag hoe de afspraken tussen partijen moeten worden uitgelegd met betrekking tot de rechtsgevolgen van het door [naam 1] bereiken van de 67jarige leeftijd.
4.2.
[B.V. II] c.s. stelt dat een en ander zo moet worden uitgelegd dat [naam 1] per 1 januari van het jaar ná het bereiken door hem van de 67jarige leeftijd, verplicht met pensioen moet gaan en uit de onderneming moet stappen, indien [naam 2] op dat moment nog actief is in de onderneming. Volgens [B.V. II] c.s. is deze verplichte pensionering bij het sluiten van de Managementovereenkomst en de samenwerkingsovereenkomst uitdrukkelijk afgesproken en is die afspraak neergelegd in artikel 4 lid 2 sub xii van de Managementovereenkomst. [B.V. II] c.s. heeft ter ondersteuning van deze stelling onder meer schriftelijke verklaringen van [naam 2] en [naam 3] overgelegd.
4.3.
[B.V. I] c.s. heeft de uitleg van de afspraken tussen partijen die [B.V. II] c.s. voorstaat, gemotiveerd bestreden. Volgens [B.V. I] c.s. is verplichte pensionering niet mondeling afgesproken bij het sluiten van de Managementovereenkomst en de samenwerkingsovereenkomst en ziet artikel 4 lid 2 van de Managementovereenkomst uitsluitend op de mogelijk tot opzegging van de Managementovereenkomst zonder opzeg
termijn. Verder is in de samenwerkingsovereenkomst neergelegd dat partijen een langdurige samenwerking beogen op basis van persoonlijke titel en op basis van gelijkwaardigheid, hetgeen niet goed is te verenigen met verplichte pensionering, aldus nog steeds [B.V. I] c.s.
4.4.
De rechtbank neemt in dit verband het volgende juridische kader tot uitgangspunt. Voor de beantwoording van de vraag hoe in een schriftelijke overeenkomst de verhouding tussen partijen is geregeld, komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de contractsbepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle concrete omstandigheden van het geval van belang, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. [3] De uitleg van een schriftelijke overeenkomst dient niet plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het is gesteld. Wel is in praktisch opzicht de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van een schriftelijke overeenkomst van groot belang. [4]
4.5.
Afgaande op de bewoordingen van (artikel 4 lid 2 onder xii van) de Managementovereenkomst acht de rechtbank zowel de uitleg van [B.V. II] c.s. als die van [B.V. I] c.s. verdedigbaar. Enerzijds kan aan [B.V. II] c.s. worden toegegeven dat, als het de bedoeling van partijen zou zijn geweest dat de Managementovereenkomst uitsluitend zou kunnen worden opgezegd voor zover [naam 1] daarmee akkoord was, het in de rede had gelegen om helemaal géén bepaling in de Managementovereenkomst op te nemen over de mogelijkheid tot opzegging wegens het bereiken door [naam 1] van de 67-jarige leeftijd. Een overeenkomst zoals hier aan de orde kan immers steeds met wederzijds goedvinden worden beëindigd. Dat zou deze bepaling, in de uitleg van [B.V. I] c.s., in grote mate zinledig maken. Steun voor deze uitleg is te vinden in de verklaringen van [naam 2] en [naam 3] .
Anderzijds kan aan [B.V. I] c.s. worden toegegeven dat, als het in 2012 de bedoeling van partijen was geweest dat de Managementovereenkomst uiterlijk zou eindigen op 1 januari van het jaar na het bereiken door [naam 1] van de 67-jarige leeftijd, en [naam 1] dus dan tot pensionering zou kunnen worden gedwongen, het in de rede had gelegen om dit met zoveel woorden in de Managementovereenkomst op te nemen (eindigen van rechtswege). Dat geldt nog temeer vanwege de grote gevolgen die voor [B.V. I] c.s. aan het eindigen van de Managementovereenkomst zijn verbonden (aanbiedingsplicht).
4.6.
De rechtbank acht de door partijen beoogde uitleg van (artikel 4 lid 2 onder xii van) de Managementovereenkomst van groot belang voor haar beoordeling van het tussen partijen gerezen geschil. Naar het oordeel van de rechtbank moeten namelijk de door partijen opgeworpen vragen, kort gezegd in hoeverre geldigheid en/of nietigheid/vernietigbaarheid van de verschillende besluiten en rechtshandelingen worden bezien in het licht van de door partijen beoogde gevolgen van het feit dat de broers, één voor één, de ‘pensioengerechtigde leeftijd’ zouden bereiken. Mede gezien het voorgaande acht de rechtbank bewijslevering over de uitleg van (artikel 4 lid 2 onder xii) van de Managementovereenkomst aangewezen. Omdat [B.V. II] c.s. beroept zich op het rechtsgevolg van de door haar gestelde uitleg van deze bepaling van de Managementovereenkomst zal de rechtbank haar het bewijs van haar stelling opdragen, op de wijze zoals in de beslissing uitgewerkt.
4.7.
De rechtbank overweegt verder nog het volgende. Artikel 2:15 lid 4 BW bevat een regeling voor het geval dat een bestuurder van een rechtspersoon in eigen naam een vordering instelt tot vernietiging van een besluit van deze rechtspersoon. Artikel 2:15 lid 4 BW bepaalt dat de rechtspersoon in dat geval de voorzieningenrechter verzoekt iemand aan te wijzen die ter zake van het geding in de plaats van het bestuur treedt. Deze bepaling is bedoeld om samenspanning tussen bestuurders onderling tegen de rechtspersoon te voorkomen.
4.8.
[B.V. I] c.s. heeft (onder IV) subsidiair de vernietiging gevorderd van het (mogelijke) besluit van 4 april 2022 van (een orgaan van) [Beheer B.V.] tot opzegging van de managementovereenkomst tussen [Beheer B.V.] en [B.V. I] . Deze vordering is mede ingesteld door [naam 1] , die – in ieder geval naar hij zelf stelt – nog altijd een bestuurder van [Beheer B.V.] is. Dit roept de vraag op of – zoals [B.V. I] c.s. heeft betoogd – [Beheer B.V.] aan de voorzieningenrechter van de rechtbank moet verzoeken om iemand aan te wijzen die ter zake van het geding in de plaats van [Beheer B.V.] treedt.
4.9.
Dit zou op een praktisch probleem stuiten, nu tussen partijen (ook) in geschil is wie van de broers op dit moment [Beheer B.V.] kan en mag vertegenwoordigen (al dan niet gezamenlijk). Die patstelling is, zo bleek tijdens de mondelinge behandeling, mede de reden dat thans geen van de betrokken advocaten zich namens [Beheer B.V.] heeft gesteld. Wat daar ook van zij, de rechtbank ziet op dit moment geen aanleiding om partijen te bewegen om het er toe te doen leiden dat [Beheer B.V.] een dergelijk verzoek zal doen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn door partijen geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die doen vrezen dat de bestuurders financieel samenspannen tegen de rechtspersoon waarvan zij bestuurder zijn. Het gaat hier in essentie om een geschil tussen [naam 2] en [naam 1] over de door hen (en [naam 3] ) destijds gemaakte afspraken. De in het spoor daarvan gesloten overeenkomsten met [Beheer B.V.] (de managementovereenkomsten) zijn een afgeleide daarvan.
4.10.
De rechtbank meent dat zij, vanwege de voeging en tussenkomst door [B.V. II] c.s., in deze procedure vooralsnog de standpunten en belangen van alle bestuurders van en financieel belanghebbenden in [Beheer B.V.] kan meewegen. Onder deze omstandigheden dient het naar het oordeel van de rechtbank thans geen doel dat de voorzieningenrechter iemand aanwijst die ter zake van het geding in de plaats van [Beheer B.V.] treedt.
4.11.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [B.V. II] c.s. op te bewijzen dat de Managementovereenkomst en/of de samenwerkingsovereenkomst (in onderling verband) zo moeten worden uitgelegd dat [naam 2] , als enige andere overgebleven bestuurder, namens [Beheer B.V.] zonder instemming/medewerking van [naam 1] diens Managementovereenkomst, per 1 januari van het jaar ná het door [naam 1] bereiken van de 67jarige leeftijd, kon opzeggen dan wel dat [naam 1] op grond van de Managementovereenkomst en/of de samenwerkingsovereenkomst (in onderling verband) gehouden was/is om, eveneens per 1 januari van het jaar ná het door hem bereiken van de 67jarige leeftijd, mee te werken aan beëindiging van zijn Managementovereenkomst, beide met het oogmerk dat [naam 2] in dat geval de onderneming(en) van [Beheer B.V.] zelf kan voortzetten;
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
3 juli 2024voor uitlating door [B.V. II] c.s. of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
5.3.
bepaalt dat, als [B.V. II] c.s. geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, zij die stukken dan direct in het geding moeten brengen;
5.4.
bepaalt dat, als [B.V. II] c.s. getuigen wil laten horen, zij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de
maanden augustus tot en met november 2024dan direct moeten opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
5.5.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van de heer mr. S.M. de Bruijn, in het Paleis van Justitie, Prins Clauslaan 60 te Den Haag;
5.6.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door (dhr.) mr. S.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.
1769

Voetnoten

3.HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 (Haviltex).
4.HR 20 februari 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO1427 (DSM/Fox).