ECLI:NL:RBDHA:2024:9580

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
NL24.15031
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 14 juni 2024, wordt het beroep van eisers beoordeeld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eisers hebben beroep ingesteld omdat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist op hun aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 10 juli 2023 is ontvangen en dat de staatssecretaris de beslistermijn met drie maanden heeft verlengd. Na het verstrijken van deze termijn hebben eisers de staatssecretaris in gebreke gesteld en beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en gegrond is. De staatssecretaris moet binnen een termijn van acht weken na verzending van de uitspraak beslissen. Indien de staatssecretaris besluit tot nader onderzoek, moet het besluit binnen twintig weken na verzending van de uitspraak bekend worden gemaakt. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100 per dag voor elke dag dat de staatssecretaris de termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500. Daarnaast krijgen eisers een vergoeding van € 437,50 voor proceskosten en moet de staatssecretaris het griffierecht vergoeden.

De rechtbank wijst het verzoek van de staatssecretaris om de dwangsom te verlagen af, omdat de hoogte van de dwangsom is gebaseerd op landelijk beleid. De rechtbank onderkent de lastige situatie van de staatssecretaris, maar benadrukt dat het niet de taak van de bestuursrechter is om de problemen van de staatssecretaris op te lossen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15031

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer 1],

[eiser], v-nummer: [nummer 2],
eisers,
(gemachtigde: mr. H.M. Schurink-Smit),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eisers hebben ingesteld omdat de staatssecretaris volgens hen niet op tijd heeft beslist op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep van eisers ontvankelijk en gegrond?
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2]
2.1.
Het beroep is ontvankelijk en gegrond. De aanvraag is ontvangen door de staatssecretaris op 10 juli 2023 De rechtbank gaat daarom uit van de datum vermeld op de aanvraag. De staatssecretaris moet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen. [3] De staatssecretaris heeft deze termijn met drie maanden verlengd. Eisers hebben de staatssecretaris na het verstrijken van die termijn in gebreke gesteld. Vervolgens is meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan de staatssecretaris op?
3. Als de staatssecretaris niet op tijd heeft beslist, moet de rechtbank een termijn van twee weken opleggen. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank een andere termijn opleggen. [4] De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft in de uitspraak van 17 maart 2023 [5] geoordeeld dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank ziet geen grond om daar in deze zaak anders over te oordelen. In diezelfde uitspraak heeft de rechtbank uitgangspunten voor een passende beslistermijn geformuleerd.
Het fifo-principe
3.1.
De staatssecretaris stelt in zijn verweerschrift dat hij momenteel kampt met achterstanden bij het beslissen op nareisaanvragen en bezwaarschriften in nareisprocedures. Daardoor is de wachttijd voor aanvragers sterk toegenomen. Om de verwerking van nareisaanvragen efficiënter en voorspelbaarder te maken, om recht te doen aan het principe dat degene die het langst wacht het eerste aan de beurt komt en om aanvragers op betrouwbare wijze te informeren over het moment waarop hun aanvraag in behandeling wordt genomen, hanteert de staatssecretaris per 15 januari 2024 het ‘first in first out-principe’ (fifo)-principe. Hierdoor wordt de aanvraag van eisers naar verwachting in januari 2025 in behandeling genomen. De staatssecretaris verzoekt de rechtbank daarom in de eerste plaats om de behandeling van het beroep aan te houden tot het moment dat de aanvraag in behandeling wordt genomen. Voor het geval de rechtbank dit verzoek niet inwilligt, verzoekt de staatssecretaris de rechtbank een zo ruim mogelijke beslistermijn op te leggen.
3.1.1.
De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding af. De aard van de zaak verzet zich tegen aanhouding. Een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit vereist dat op korte termijn uitspraak wordt gedaan. [6] Het op verzoek van een partij hiervan afwijken is hiermee niet verenigbaar.
3.1.2.
De rechtbank ziet in de nieuwe werkwijze van de staatssecretaris geen aanleiding om terug te komen of af te wijken van de in de uitspraak van 17 maart 2023 bepaalde termijnen. [7] De door de staatssecretaris in het verweerschrift genoemde achterstanden waren de rechtbank bekend. Die hebben de rechtbank in de uitspraak van 17 maart 2023 aanleiding gegeven een bijzonder geval aan te nemen en een langere nadere termijn op te leggen dan twee weken. Bij het bepalen van de lengte van die nadere termijn is de rechtbank gehouden een verantwoorde keuze te maken tussen snelheid en zorgvuldigheid. [8] De rechter stelt geen onnodig lange termijn en stelt de nadere termijn zodanig dat deze in redelijkheid noch onnodig lang noch onrealistisch kort is. Op basis hiervan heeft de rechtbank in de uitspraak van 17 maart 2023 nadere termijnen geformuleerd die in haar ogen passend zijn. Dat de nieuwe werkwijze van de staatssecretaris inzichtelijk maakt dat deze termijnen (mogelijkerwijs) niet gehaald worden, geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De rechtbank onderkent de lastige situatie van de staatssecretaris, maar het ligt niet op de weg van de bestuursrechter om dit probleem van de staatssecretaris op te lossen door de lengte van de nadere termijn af te stemmen op het door de staatssecretaris verwachte aanvangsmoment van de behandeling van de aanvraag. Het is immers de taak van de bestuursrechter om burgers die in beroep zijn gekomen tegen aan hen gerichte besluiten of daarmee gelijkgestelde handelingen rechtsbescherming te bieden op basis van de geldende wetgeving. Het bieden van een structurele, collectieve oplossing voor de problemen van de staatssecretaris valt buiten de bevoegdheid van de bestuursrechter. [9]
De op te leggen beslistermijn in deze zaak
3.2.
De rechtbank stelt daarom – ook in dit geval – een termijn vast die recht doet aan de in de uitspraak van 17 maart 2023 geformuleerde uitgangspunten. Uit de door partijen ingediende stukken valt niet af te leiden welke handelingen de staatssecretaris van plan is om in deze zaak te verrichten. De rechtbank vindt het passend om te bepalen dat de staatssecretaris binnen een termijn van acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen. Dit ligt anders als de staatssecretaris binnen die termijn besluit tot nader onderzoek en dat schriftelijk aan eisers meedeelt. In dat geval moet het besluit binnen twintig weken [10] na verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt.
Welke dwangsom legt de rechtbank aan de staatssecretaris op?
4. De rechtbank moet aan haar uitspraak een dwangsom verbinden. [11]
4.1.
De staatssecretaris verzoekt om de dwangsom van € 100 per dag met een maximum van € 7.500 te verlagen naar € 50 per dag met een maximum van € 7.500. Door deze verlaging zou het 150 dagen duren voor de rechterlijke dwangsom is volgelopen en kan daarna pas een volgend beroep niet-tijdig worden ingediend. Hiermee wil de staatssecretaris een verdere verstopping van het systeem, ook bij de rechtbanken, voorkomen en ervoor zorgen dat de staatskas niet met onnodig hoge kosten wordt opgezadeld. Volgens de staatssecretaris wordt met deze verlaging de financiële prikkel om te beslissen niet uitgeschakeld.
4.2.
De rechtbank volgt het verzoek van de staatssecretaris niet. De door de rechtbank gehanteerde dwangsommen zijn gebaseerd op landelijk beleid. [12] Feitelijk gezien vraagt de staatssecretaris om dit landelijk afgestemde beleid in alle zaken waarin hij werkt volgens het fifo-principe buiten toepassing te laten. Daarin ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding. Wel kan in geval van bijzondere omstandigheden van dit beleid worden afgeweken. In de door de staatssecretaris genoemde omstandigheden, die algemeen van aard zijn en in feite gelden voor elke zaak, ziet de rechtbank daarin geen aanleiding. De rechtbank stelt daarom de hoogte van de dwangsom in deze zaak vast op een bedrag van € 100 per dag voor elke dag waarmee de onder 3.1 genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en de staatssecretaris de onder 3.1 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en de onder 4 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers ook een vergoeding voor hun proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Ook moet de staatssecretaris het door eisers betaalde griffierecht aan hen vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien binnen die termijn wordt besloten dat nader onderzoek moet plaatsvinden en dat aan eisers schriftelijk is meegedeeld, dan moet het besluit binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eisers een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eisers;
  • bepaalt dat de staatssecretaris het door eisers betaalde griffierecht van €187 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Dit volgt uit de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb.
3.Dit staat in artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Dit volgt uit artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
5.Rechtbank Den Haag, z.p. Arnhem, 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590.
6.Vergelijk artikel 8:55b van de Awb.
7.Vergelijk Rechtbank Den haag, z.p. Arnhem, 29 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:xxxx
8.ABRvS 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
9.Vergelijk ABRvS 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209, r.o. 21.
10.Daarbij is rekening gehouden met een extra termijn van twaalf weken voor het nader onderzoek.
11.Dit staat in artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
12.Beleidslijn van 25 maart 2020 van het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht.