ECLI:NL:RBDHA:2024:9586

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
NL24.23157
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting van Algerijnse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die op 20 februari 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd aan de eiser, een Algerijnse vreemdeling. De maatregel van bewaring is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten op 11 juni 2024 en besloten dat een onderzoek op zitting niet nodig was.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig is bevonden tot het sluiten van het onderzoek op 26 maart 2024. Eiser stelt dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering naar Algerije is, omdat de Algerijnse autoriteiten geen nationaliteitsverklaring willen afgeven. De rechtbank constateert echter dat de staatssecretaris regelmatig opvolging geeft aan de aanvraag voor een laissez-passer (lp) en dat eiser niet is verschenen bij een geplande presentatie op 30 mei 2024. De rechtbank oordeelt dat de vertraging in de afgifte van de lp voor rekening en risico van eiser komt.

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat er voldoende zicht op uitzetting naar Algerije is en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter G.W.B. Heijmans, in aanwezigheid van griffier P.I. van der Meer, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.23157

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 20 februari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten op 11 juni 2024 en bepaald dat een onderzoek op zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 2 april 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. [1] Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 26 maart 2024.
3. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Uit de voortgangsrapportage blijkt volgens eiser niet dat uitzetting naar Algerije op korte termijn mogelijk is. De autoriteiten van Algerije hebben ook bevestigd geen nationaliteitsverklaring af te zullen geven. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 mei 2024 volgt weliswaar dat het zicht op uitzetting naar Algerije niet ontbreekt, maar in het geval van eiser ligt dat anders. [2] Het aantal laissez passers (lp’s) dat is afgegeven voor vreemdelingen die in detentie verblijven is namelijk minimaal.
4. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de staatssecretaris regelmatig rappelleert op de namens eiser ingediende lp-aanvraag en dat voor hem op 30 mei 2024 een presentatie in persoon was gepland, maar dat eiser niet bij die presentatie is verschenen. De eventuele vertraging die de afgifte van een lp daardoor oploopt dient naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van eiser te blijven. De rechtbank ziet in het enkele tijdsverloop sinds het aanvragen van de lp in ieder geval geen aanleiding voor het oordeel dat het zicht op uitzetting is komen te vervallen. Anders dan eiser leest de rechtbank in de voortgangsrapportage ook niet dat de Algerijnse autoriteiten te kennen hebben gegeven aan eiser geen lp te zullen verstrekken. In de uitspraak van 6 mei 2024 gaat de Afdeling verder in op het aantal aan Algerijnse vreemdelingen verstrekte lp’s in het jaar 2023. De rechtbank is ambtshalve ook bekend met de cijfers voor (een deel van) 2024. [3] Uit deze informatie leidt de rechtbank af dat aan (ongedocumenteerde) Algerijnse vreemdelingen die in bewaring verblijven wel degelijk lp’s worden verstrekt. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dat er in ieder geval voldoende om te concluderen dat het zicht op uitzetting niet in zijn geheel ontbreekt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. P.I. van der Meer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

3.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBDHA:2024:5410, overweging 8.1.