ECLI:NL:RBDHA:2024:9588

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
NL24.23098 NL24.23099 NL24.23101 102 103 104
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een gezin met minderjarige kinderen in het kader van vreemdelingenrecht en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een gezin met minderjarige kinderen. De eisers, een gezin van Afghaanse en Iraanse nationaliteit, waren in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een eerdere schorsing van de zitting vanwege technische problemen met de telehoorverbinding. Tijdens de zitting op 17 juni 2024 zijn eisers verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, en is de staatssecretaris vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waarbij het risico van onttrekking aan het toezicht en het ontwijken van de uitzettingsprocedure centraal stonden. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers, waaronder de onduidelijkheid over de elektronische handtekening en de zorgvuldigheid van de overdracht aan Kroatië, verworpen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring rechtsgeldig heeft ondertekend en dat de overdracht aan Kroatië op een juiste wijze is voorbereid. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zicht op uitzetting op korte termijn ontbreekt en dat de staatssecretaris voortvarend handelt in de uitvoering van de maatregel.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eisers ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.23098, NL24.23099, NL24.23101, NL24.23102, NL24.23103 en NL24.23104

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [datum],
van Afghaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
en zijn echtgenote
[naam], eiseres 1,
geboren op [datum],
van Afghaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
hun meerderjarige dochter
[naam], eiseres 2,
geboren op [datum],
van Iraanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
mede namens de minderjarige kinderen
[naam]
,
V-nummers [nummer],
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. H.J. Janse)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. B.H.Wezeman).

Procesverloop

1. Bij besluiten van 3 juni 2024 (de bestreden besluiten) heeft de staatsecretaris aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
1.1
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2024 op zitting behandeld. De zaak is echter niet behandeld, omdat de telehoorverbinding vanuit het detentiecentrum Zeist, alwaar eisers in bewaring worden gehouden, niet kon worden opgestart vanwege technische problemen. Omdat geen aanvang gemaakt kon worden met het horen van eisers, is het onderzoek ter zitting geschorst.
1.3.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep hervat op 17 juni 2024. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Tevens is een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen om nadere stukken in te dienen.
1.4.
De staatssecretaris heeft op 17 juni 2024 nadere stukken ingediend, waarop eisers bij bericht van 17 juni 2024 hebben gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens op 18 juni 2024 gesloten.

Overwegingen

2. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken en eisers de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijken of belemmeren. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eisers:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
4. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
5. Ten aanzien van het voortraject is namens eisers aangevoerd dat de machtiging tot binnentreden elektronisch is ondertekend, maar dat die handtekening niet kan worden geverifieerd. De staatssecretaris heeft ter zitting verklaard dat deze handtekening ook niet ter zitting kan worden geverifieerd.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat deze elektronische handtekening verifieerbaar dient te zijn, om te kunnen vaststellen of de ondertekenaar van die machtiging ook bevoegd was om een dergelijke machtiging te ondertekenen. Hoewel eisers terecht betogen dat de handtekening van de machtiging tot binnentreden in het dossier op het moment van de zitting niet kon worden geverifieerd omdat door de staatssecretaris een kopie van het stuk was ingediend, acht de rechtbank dat onvoldoende zwaarwegend om aan te nemen dat de machtiging tot binnentreding niet bevoegd is ondertekend. De staatssecretaris heeft vervolgens na afloop van de zitting alsnog een document ‘eigenschappen van handtekening’ overlegd waaruit blijkt dat de machtiging op een juiste wijze is ondertekend. Daarmee is er geen sprake van een gebrek in het voortraject op dit punt en behoeft hetgeen eisers hebben aangevoerd in het kader van een belangenafweging geen bespreking. De beroepsgrond van eisers slaagt niet.
5.2.
Eisers hebben verder aangevoerd dat hun overdracht aan Kroatië onzorgvuldig is, omdat de overdracht te laat is aangekondigd bij de autoriteiten van Kroatië. In het geval van eisers diende de overdracht, zoals in het claimakkoord door Kroatië is opgenomen, minstens 10 werkdagen voorafgaand aan de overdracht te worden aangekondigd bij de autoriteiten van Kroatië. Er is namelijk sprake van een ‘delicate situation’ zoals omschreven in het claimakkoord. Hieraan is niet voldaan, waardoor de overdracht niet kan plaatsvinden, aldus eisers.
5.3.
De rechtbank overweegt dat deze beroepsgronden van eisers zien op (de voorbereiding van) hun feitelijke overdracht aan Kroatië. Die feitelijke overdracht staat echter los van de maatregel van bewaring en wordt dus niet betrokken bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De beroepsgrond slaagt niet.
5.4.
Eisers hebben tot slot aangevoerd dat uit het vertrekgesprek van 3 mei 2024, dat met de gehele familie is gevoerd, niet duidelijk blijkt wie het woord voert en of dat namens alle familieleden is gedaan. Alleen eiseres 1 voerde het woord en wil niet meewerken aan vertrek. Uit het gesprek blijkt dus niet dat alle gezinsleden niet meewerken aan vertrek.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond niet. De gemachtigde van de staatssecretaris voert terecht aan dat ook als eiseres 1 alleen het woord heeft gevoerd, niet is gebleken dat de rest van de familie niet iets heeft kunnen zeggen. Daarnaast overweegt de rechtbank dat ook uit de overige stukken, bijvoorbeeld het proces-verbaal van gehoor voorafgaan aan de bewaringsmaatregel, blijkt dat het gezin als geheel niet wil meewerken aan hun overdracht naar Kroatië.
Grondslag
6. De rechtbank is van oordeel dat eisers vallen onder de in artikel 59a van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening nu uit het Eurodac-systeem volgt dat op Kroatië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de verzoeken om internationale bescherming en nu de Kroatische autoriteiten op 19 december 2023 het terugnameverzoek van de Nederlandse autoriteiten hebben geaccepteerd.
7. Eisers hebben de gronden die ten grondslag zijn gelegd aan de maatregel van bewaring, en de daarop gegeven toelichtingen, niet betwist. De rechtbank is ambtshalve van oordeel dat de zware en lichte gronden aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregelen van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken, dan wel dat zij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijken of belemmeren. Over grond 3a heeft de staatssecretaris in de maatregel terecht overwogen dat eisers niet op de voorgeschreven wijze, dat wil zeggen met een geldig visum of met een machtiging voorlopig verblijf, Nederland zijn ingereisd. Eisers hebben ook erkend zonder documenten Nederland te zijn ingereisd. Gronden 3k en 3m zijn naar het oordeel van de rechtbank door de staatssecretaris eveneens terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd, reeds omdat eisers op 26 maart 2024 een overdrachtsbesluit hebben ontvangen, de uiterste overdracht termijn 19 juni 2024 is en eisers tijdens de gehoren meerdere keren expliciet hebben verklaard niet terug te willen naar Kroatië. De lichte gronden zijn naar het oordeel van de rechtbank in de maatregel voldoende toegelicht met het oog op de feitelijke juistheid. De rechtbank stelt ook vast dat bij elke lichte grond is gemotiveerd waarom daaruit blijkt dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat of de uitzettingsprocedure ontwijken of belemmeren.
7.1.
Eisers voeren aan dat ook de elektronische handtekening op de maatregel van bewaring niet verifieerbaar is. Daarmee is volgens eisers geen sprake van een rechtsgeldige ondertekening van de bewaringsmaatregel. Ook dit zien eisers als een gebrek.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris met het ter zitting getoonde venster ‘eigenschappen van handtekening’ heeft aangetoond dat de maatregel van bewaring rechtsgeldig elektronisch is ondertekend. Dit is door eisers vervolgens ook niet betwist. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
8. Artikel A5/2.4. van de Vc 2000 vereist een versterkte mate van terughoudendheid bij vrijheidsontneming van gezinnen met minderjarigen en extra aandacht voor de mogelijkheid van het gebruik van minder ingrijpende maatregel dan vrijheidsontneming. Rekenschap moet worden gegeven van de individuele omstandigheden van het geval waarbij in ieder geval de medische achtergrond, de leeftijd van de kinderen en, bij een gezin met minderjarigen, de samenstelling van het gezin worden meegewogen.
8.1.
De rechtbank is ambtshalve van oordeel dat de staatssecretaris voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom ten aanzien van eisers een lichter middel dan bewaring niet doeltreffend kon worden toegepast. In de maatregelen van bewaring heeft de staatssecretaris ten aanzien van alle minderjarige kinderen kenbaar een verzwaarde belangenafweging gemaakt, waarbij de medische situatie van de kinderen is betrokken. Ook de medische situatie van de ouders en meerderjarige dochter is betrokken. Bij de beoordeling van een lichter middel is meegewogen dat een wekelijkse meldplicht tot op heden niet heeft geleid tot zelfstandige medewerking aan de overdracht. Gezien er een significant risico bestaat op onttrekken aan het toezicht en de weigering tot medewerking, volstaat een lichter middel niet meer. Hierdoor dreigt de uiterste overdrachtsdatum van 19 juni 2024 te vervallen.
Voortvarendheid
9. Ten aanzien van de voortvarendheid overweegt de rechtbank als volgt. Uit het overgelegde dossier blijkt dat de staatssecretaris op dag 3 een uitzettingshandeling heeft verricht, namelijk (opnieuw) een vlucht ingepland. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is (zie de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:989, onder 2.2). De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding zijn hiervan af te wijken.
9.1.
Eisers stelling dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, gelet op de gebrekkige motivering in het bericht ‘annuleren overdracht’ over waarom de vlucht van 5 juni 2024 is geannuleerd, volgt de rechtbank niet. Deze beroepsgrond ziet op de feitelijke overdracht aan Kroatië. Zoals reeds eerder onder 5.3. is overwogen, staat de feitelijke overdracht los van de maatregel van bewaring en wordt dus niet betrokken bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. Bovendien heeft de staatssecretaris op 6 juni 2024, nadat de vlucht op 5 juni 2024 is geannuleerd, een nieuwe vlucht ingepland op 18 juni 2024. Deze is later gewijzigd naar 19 juni 2024. Daarmee heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.
Zicht op uitzetting
10. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting ziet de rechtbank ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat er geen zicht op uitzetting op korte termijn naar Kroatië bestaat. De staatssecretaris werkt voortvarend aan de overdracht en de rechtbank heeft anderzijds geen aanknopingspunten dat overdracht uiteindelijk niet zal plaatsvinden. Op 19 juni 2024 staat een nieuwe vlucht gepland, nu de overdracht op 5 juni 2024 geen doorgang kon vinden, omdat eisers hun medewerking hebben geweigerd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van A. Hoekstra-Verbeek, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.