ECLI:NL:RBDHA:2024:9636

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
AWB 24/8683 en NL24.21497
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de plaatsing in een Handhavings- en Toezichtlocatie en de vrijheidsbeperkende maatregel voor een Eritrese asielzoeker

Op 20 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Eritrese asielzoeker die in beroep ging tegen zijn plaatsing in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) en de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel. De rechtbank oordeelde dat de eiser, die sinds 9 december 2023 in de opvang van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) verbleef, zich schuldig had gemaakt aan meerdere incidenten van agressie en geweld, wat leidde tot de beslissing van het COa om hem in de HTL te plaatsen. De rechtbank nam het procesbelang van de eiser serieus, aangezien hij recht had op schadevergoeding indien zijn beroep gegrond zou worden verklaard.

De rechtbank concludeerde dat de vrijheidsbeperkende maatregel rechtmatig was opgelegd, omdat de staatssecretaris had overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde. De rechtbank vond geen aanknopingspunten om de beschrijving van de incidenten door het COa voor onjuist te houden. De eiser had de HTL vrijwillig verlaten, wat volgens het COa betekende dat hij geen procesbelang meer had. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende redenen waren om de zaak inhoudelijk te beoordelen, gezien de mogelijke schadevergoeding.

De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser dat de maatregel onrechtmatig was en dat er onvoldoende medische onderbouwing was voor zijn plaatsing in de HTL. De rechtbank oordeelde dat de COa terecht had geconcludeerd dat de medische situatie van de eiser geen belemmering vormde voor zijn plaatsing. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de beroepen van de eiser ongegrond, zowel tegen het plaatsingsbesluit als tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 24/8683 en NL24.21497

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Eritrese nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. M. Pater),
En

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het COa,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2024 heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 18 mei 2024 heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) (de vrijheidsbeperkende maatregel).
Op 21 mei 2024 heeft de staatssecretaris de vrijheidsbeperkende maatregel opgeheven omdat eiser vrijwillig uit de HTL is vertrokken.
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit (AWB 24/8683) en de vrijheidsbeperkende maatregel (NL24.21497) beroep ingesteld en gronden ingediend.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. Het COa en de staatssecretaris hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Het COa heeft met het plaatsingsbesluit besloten om eiser met ingang van
18 mei 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een zeer grote impact.
1.1.
Eiser verblijft sinds 9 december 2023 in de opvang van het COa en is meerdere malen negatief in beeld geweest bij het COa. Zo heeft eiser meerdere incidenten veroorzaakt, waaronder viermaal fysieke agressie en geweld tegen personen, eenmaal verbale agressie en geweld tegen personen en zeven keer het overtreden van de huisregels. Het COa heeft in het licht van deze gebeurtenissen ROV maatregelen 1, 2 en 6 (time-out) opgelegd, tweemaal een waarschuwingsbrief verzonden en een leermaatregel opgelegd. Deze gebeurtenissen worden door eiser niet bestreden.
1.2.
Op 13 mei 2024 heeft een incident plaatsgevonden met zeer grote impact. Eiser was vermoedelijk onder invloed van alcohol en liet zich niet corrigeren. Hij gooide met glas en schreeuwde en vloekte naar bewoners en personeel. Ook bedreigde eiser het personeel met de dood. In het Engels zei hij dat wanneer hij de medewerkers eerder had gezien, hij hun keel zou hebben doorgesneden en hun geslachtsdelen eraf zou hebben gesneden. De betreffende medewerkers van de beveiliging zijn voornemens aangifte te doen naar aanleiding van het voorgaande. Door het incident is het veiligheidsgevoel op de locatie sterk verminderd. Eiser veroorzaakt herhaaldelijk overlast en geeft zowel medewerkers als bewoners een onveilig gevoel. Vanwege door eiser geuite doodsbedreiging aan het personeel wordt de oplegging van de HTL maatregel als passend gezien. Lichtere maatregelen zijn overwogen echter gezien de intensiteit en impact van het incident zijn van dusdanige grootte dat een lichtere maatregel niet als proportioneel wordt gezien. In de HTL krijgt eiser volgens het COa de kans om onder professionele en intensieve begeleiding te werken aan zijn gedrag.
2. Middels de vrijheidsbeperkende maatregel heeft de staatssecretaris een maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. De staatssecretaris heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het plaatsingsbesluit, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. De staatssecretaris is niet gebleken van omstandigheden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregelen.
Standpunten van partijen
3. Het COa stelt zich primair op het standpunt dat de beroepen van eiser niet-ontvankelijk zijn vanwege het ontbreken van het procesbelang. Eiser heeft de HTL te Hoogeveen op 21 mei 2024 vrijwillig verlaten en stelt daarmee volgens het COa kennelijk geen prijs meer op de inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit en het door hem ingestelde rechtsmiddel daartegen waardoor het procesbelang is komen te vervallen. Ter zitting heeft de staatssecretaris nader toegelicht dat eiser zich na het verlaten van de HTL niet meer heeft gemeld en met onbekende bestemming is vertrokken. De staatssecretaris verwijst daarbij ter vergelijking naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 augustus 2023. [1] Ook in die uitspraak had eiser de HTL vrijwilliger verlaten en was met onbekende bestemming vertrokken. De rechtbank verklaarde het beroep om die reden niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. Subsidiair voert het COa aan dat de HTL-maatregel op goede gronden is opgelegd en verwijst hierbij onder meer naar de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 en het Maatregelenbeleid 2024.
4. Eiser kan zich niet vinden in de door het COa opgestelde beschrijving van het incident. Eiser zou beveiligingsmedewerkers met de dood hebben bedreigd, echter was hij niet de agressor in het incident en eiser ontkent mensen met de dood te hebben bedreigd. Daarnaast stelt eiser dat het verslag van het COa onvoldoende duidelijk is om als basis te dienen voor de plaatsing in de HTL. Het is volgens eiser volstrekt onduidelijk welke rol de betrokkenen hebben gehad. Bovendien is het opmerkelijk dat in het verslag wordt aangegeven dat eiser in de Engelse taal zou hebben bedreigd, maar eveneens dat eiser de Engelse taal beperkt machtig is. Volgens eiser is dit tegenstrijdig en is het goed mogelijk dat de medewerkers eiser vanwege zijn gebrekkige Engels niet goed hebben verstaan.
4.1.
Eiser merkt verder op dat uit het dossier niet blijkt waarop het GZA akkoord is gebaseerd. Zo blijkt niet dat eiser met een medisch deskundige heeft gesproken. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat het medisch advies rekening houdt met alle omstandigheden van eiser. Het COa had nader onderzoek moeten doen en verwijst daarbij naar een uitspraak van de rechtbank De Haag van deze zittingsplaats van 27 december 2013 [2] . Het plaatsingsbesluit is onzorgvuldig voorbereid.
4.2.
Daarnaast heeft de staatssecretaris volgens eiser onvoldoende gemotiveerd waarom niet is gekozen voor een lichter middel. De standaard overweging ‘de in dit
gesprek door u gegeven zienswijze naar aanleiding van het voornemen u een maatregel op te
leggen, geeft het COA geen aanleiding tot het innemen van een ander standpunt’ is
onvoldoende. Eiser verwijst naar een uitspraak van de rechtbank De Haag van deze zittingsplaats van 16 mei 2024 [3] .
4.3.
Voorts voert eiser aan dat uit de stukken blijkt dat eiser een consequentieverklaring heeft getekend en afziet van zijn recht op opvang. Uit contact met de IND is gebleken dat de IND geen rapport heeft ontvangen en niet weet of eiser met behulp van een tolk is geïnformeerd over de gevolgen. Eiser vraagt zich dan ook af waarom zijn gemachtigde niet is gebeld en acht deze handelswijze van de staatssecretaris zeer onzorgvuldig. Eiser had in de gelegenheid gesteld moet worden om overleg met zijn gemachtigde te voeren in verband met de (mogelijke) negatieve consequenties.
4.4.
Tot slot stelt eiser dat het plaatsingsbesluit en de HTL maatregel geen voldoende wettelijke basis hebben en er onbevoegd geweld wordt toegepast binnen de HTL. Ook wordt het recht op privéleven in de zin van artikel 8 EVRM geschonden, gezien de
verregaande mate van inbreuk op zijn vrijheid en privacy waaronder het voortdurend
cameratoezicht, een streng dagprogramma, ernstige mate van beperking van de fysieke
vrijheid, verplichte gesprekken, het niet (onbeperkt) mogen ontvangen van bezoek en de
meldplicht twee keer per dag. Eiser verwijst naar een bijgevoegd artikel A&MR ‘Over geweldgebruik, de ROV-kamer en de vreemde wereld van boa’s’ van de heer Verbaas en naar de uitspraak van de rechtbank Roermond van 19 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5603.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van het plaatsingsbesluit
5. Met betrekking tot het procesbelang van eiser overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft, indien zijn beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel gegrond wordt verklaard, recht op schadevergoeding over de periode dat hij onrechtmatig in zijn vrijheid is beperkt. Reeds daarom heeft eiser belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel. In het verlengde daarvan bestaat ook een belang bij de beoordeling van de plaatsing in de HTL, nu de vrijheidsbeperkende maatregel in hoofdzaak gemotiveerd is onder verwijzing naar het plaatsingsbesluit. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 augustus 2023 gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. In die zaak was - nadat eiser met onbekende bestemming was vertrokken - de gemachtigde van eiser verzocht kenbaar te maken of hij nog contact met eiser onderhield. De gemachtigde had hier niet op gereageerd. Een dergelijke uitvraag is in onderhavige zaak niet gedaan, omdat het COa pas op de zitting voor het eerst heeft gesteld dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Gelet op de inhoud van de processtukken ziet de rechtbank geen reden eraan te twijfelen dat eiser contact heeft met zijn gemachtigde. Daar komt bij dat in de genoemde uitspraak eiser in het geheel niet in de HTL heeft verbleven, maar direct bij aankomst aan heeft gegeven weer te vertrekken. In tegenstelling tot in onderhavige zaak was van een schadevergoeding bij een eventuele gegrondverklaring dus ook geen sprake.
5.1.
Ten aanzien van de verslaglegging van het incident is de rechtbank met de staatssecretaris van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn om de concrete en feitelijke beschrijving van het incident in het plaatsingsbesluit voor onjuist te houden. In dit verband acht de rechtbank mede van belang dat de verslaglegging is gedaan op basis van de verklaringen van meerdere medewerkers/bewoners. Met de enkele stelling dat het incident anders is verlopen dan is beschreven, is niet aannemelijk gemaakt dat de feitelijke, concrete en uitgebreide beschrijving van het incident in het plaatsingsbesluit onjuist zou zijn. Hetzelfde geldt voor de stelling dat de betreffende medewerkers eiser niet goed zouden hebben verstaan. Uit het verslag volgt dat eiser de Engelse taal weliswaar beperkt machtig is, maar zich duidelijk verstaanbaar kan maken wanneer hij dit wenst. De rechtbank is van oordeel, uitgaande van de verslaglegging van het incident, dat laatstgenoemde terecht is aangemerkt als een incident met zeer grote impact en voldoende grond biedt voor een HTL-plaatsing.
5.2.
Voorts constateert de rechtbank dat voorafgaand aan de plaatsing in de HTL het GZA is verzocht te onderzoeken of de medische situatie van eiser aan plaatsing in de HTL in de weg zou staan. Op 14 mei 2024 heeft het GZA kenbaar gemaakt geen medische belemmeringen te zien in de plaatsing en dat de zorg kan worden overgenomen. Nu de stelling van eiser dat hij vanwege zijn medische situatie niet in de HTL geplaatst kan worden niet is onderbouwd, heeft het COa terecht geconcludeerd dat de medische situatie van eiser niet aan plaatsing in de HTL in de weg staat. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van deze zittingsplaats van 27 december 2023 leidt niet tot een ander oordeel, nu in die zaak niet in geschil was dat eiser te kampen had met verschillende en complexe medische en psychiatrische problemen. In onderhavige zaak is gesteld noch gebleken dat sprake is van medische dan wel psychiatrische problematiek.
5.3.
Met betrekking tot het lichter middel is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris zich, onder verwijzing naar de gedragingen zoals vermeld in het plaatsingsbesluit, op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de openbare orde de beperking van de vrijheid van beweging van eiser vordert. De rechtbank overweegt tot slot dat in de maatregel voldoende is gemotiveerd waarom niet is gekozen voor een lichter middel. De door eiser gemaakte vergelijking met de uitspraak van deze zittingsplaats van 16 mei 2024 gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. De eiser in die zaak had in de twee jaar dat hij in de opvang verbleef nooit incidenten van enige importantie veroorzaakt, waar eiser in onderhavige zaak terugkerend agressief gedrag vertoont.
5.4.
Verder overweegt de rechtbank dat uit het verweerschrift van het COa blijkt dat eiser op 21 mei 2024 heeft aangegeven vrijwillig af te willen zien van opvang. Eiser is naar aanleiding hiervan uitgenodigd voor een formeel gesprek in aanwezigheid van een tolk in de Tigrinya taal. De consequenties van zijn keuze zijn duidelijk aan eiser uitgelegd en bovendien meermaals herhaald. Ook na deze uitleg bleef eiser heel stellig in zijn keuze te vertrekken uit de HTL en af te zien van verdere opvang door het COa. Eiser heeft de consequentieverklaring weloverwogen ondertekend. De rechtbank ziet in hetgeen door eiser is aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan deze gang van zaken, temeer nu de door eiser getekende consequentieverklaring in het dossier aanwezig is. Het COa heeft terecht overwogen dat het aan eiser is om zijn gemachtigde op de hoogte te stellen van zijn keuze. De rechtbank volgt de stelling van eiser dat onzorgvuldig door het COa is gehandeld dan ook niet.
5.5.
Het COa stelt zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat plaatsing in de HTL in algemene zin geen schending van artikel 8 van het EVRM oplevert en verwijst daarbij naar de MK-uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van
16 februari 2024 [4] . Door eiser zijn geen individuele omstandigheden kenbaar gemaakt waarom in onderhavige zaak van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. Daarnaast overweegt het COa terecht dat van een plaatsing in een ROV kamer gedurende het verblijf op de HTL geen sprake is geweest. Ten aanzien van de niet nader onderbouwde stelling dat onbevoegd geweld zou worden toegepast in de HTL verwijst de rechtbank wederom naar de uitspraak van 16 februari 2024, waarin is geoordeeld dat de in de HTL geboden opvang niet in strijd is met artikel 3 of 8 van het EVRM.
5.6.
Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
6. De rechtbank oordeelt dat - nu de vrijheidsbeperkende maatregel voor wat betreft de motivering verwijst naar het plaatsingsbesluit, dit besluit rechtmatig is en nu eiser ook overigens geen beroepsgronden naar voren heeft gebracht die leiden tot het oordeel dat de vrijheidsbeperkende maatregel onrechtmatig is opgelegd – het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel niet slaagt.
Conclusie
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, op 20 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.