ECLI:NL:RBDHA:2024:9636
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- S. Ketelaars - Mast
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de plaatsing in een Handhavings- en Toezichtlocatie en de vrijheidsbeperkende maatregel voor een Eritrese asielzoeker
Op 20 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Eritrese asielzoeker die in beroep ging tegen zijn plaatsing in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) en de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel. De rechtbank oordeelde dat de eiser, die sinds 9 december 2023 in de opvang van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) verbleef, zich schuldig had gemaakt aan meerdere incidenten van agressie en geweld, wat leidde tot de beslissing van het COa om hem in de HTL te plaatsen. De rechtbank nam het procesbelang van de eiser serieus, aangezien hij recht had op schadevergoeding indien zijn beroep gegrond zou worden verklaard.
De rechtbank concludeerde dat de vrijheidsbeperkende maatregel rechtmatig was opgelegd, omdat de staatssecretaris had overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde. De rechtbank vond geen aanknopingspunten om de beschrijving van de incidenten door het COa voor onjuist te houden. De eiser had de HTL vrijwillig verlaten, wat volgens het COa betekende dat hij geen procesbelang meer had. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende redenen waren om de zaak inhoudelijk te beoordelen, gezien de mogelijke schadevergoeding.
De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser dat de maatregel onrechtmatig was en dat er onvoldoende medische onderbouwing was voor zijn plaatsing in de HTL. De rechtbank oordeelde dat de COa terecht had geconcludeerd dat de medische situatie van de eiser geen belemmering vormde voor zijn plaatsing. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de beroepen van de eiser ongegrond, zowel tegen het plaatsingsbesluit als tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.