ECLI:NL:RBDHA:2024:9671

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
NL24.21550
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag en de vraag naar procesbelang

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 2 mei 2024 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 16 mei 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.

De staatssecretaris heeft op 10 juni 2024 meegedeeld dat eiser op 28 mei 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank moet daarom ambtshalve beoordelen of eiser nog procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden aangenomen dat een vreemdeling die met onbekende bestemming vertrekt, geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht.

De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang meer heeft, omdat hij zonder kennisgeving van zijn verblijf is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft bevestigd dat hij niet weet waar eiser zich bevindt en dat het laatste contact vóór 28 mei 2024 was. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, in aanwezigheid van griffier mr. S.M. Hampsink.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21550

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Hij heeft op 2 mei 2024 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 16 mei 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit het beroep, [1] op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft eiser belang bij de beoordeling van zijn beroep?
2. Op 10 juni 2024 heeft de staatssecretaris de rechtbank laten weten dat eiser volgens hem op 28 mei 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank beoordeelt daarom ambtshalve of eiser nog procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag.
2.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat als een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder aan de staatssecretaris te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. [2] In dat geval heeft de vreemdeling geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep. De Afdeling heeft daarbij overwogen dat dit slechts anders is als de vreemdeling laat weten dat hij contact onderhoudt met zijn gemachtigde. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat de vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.
2.2.
De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde, zoals door hem aangegeven in het bericht van 13 juni 2024, niet betwist dat eiser uit de opvang is vertrokken zonder de staatssecretaris te laten weten waar hij verblijft. Ook de gemachtigde weet niet waar eiser nu verblijft. Verder blijkt uit het bericht van de gemachtigde dat het laatste contact tussen gemachtigde en eiser dateert net vóór 28 mei 2024, de dag waarop eiser, de opvang met onbekende bestemming heeft verlaten. De rechtbank is van oordeel dat op basis van die omstandigheden geconcludeerd kan worden dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op een inhoudelijke beoordeling van het door hem ingestelde beroep. Dat eiser tijdens het bespreken van de gehoren met de gemachtigde zijn wens heeft uitgesproken om te procederen bij de rechtbank in het geval van een afwijzend besluit over zijn asielaanvraag – zoals hier het geval is –, maakt dit niet anders. Eiser heeft deze wens namelijk uitgesproken vóórdat hij met onbekende bestemming is betrokken en juist door met onbekende bestemming te vertrekken geeft eiser te kennen dat hij kennelijk geen prijs stelt op de inhoudelijke behandeling van zijn beroep. Eiser heeft daarom geen procesbelang meer bij een beoordeling van zijn beroep.

Conclusie en gevolgen

3. Eiser heeft geen procesbelang meer bij zijn onderhavige beroep. De rechtbank verklaart het beroep daarom niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer: NL24.21551.
2.ABRvS 16 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2090.