In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 2 mei 2024 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 16 mei 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.
De staatssecretaris heeft op 10 juni 2024 meegedeeld dat eiser op 28 mei 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank moet daarom ambtshalve beoordelen of eiser nog procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden aangenomen dat een vreemdeling die met onbekende bestemming vertrekt, geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht.
De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang meer heeft, omdat hij zonder kennisgeving van zijn verblijf is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft bevestigd dat hij niet weet waar eiser zich bevindt en dat het laatste contact vóór 28 mei 2024 was. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, in aanwezigheid van griffier mr. S.M. Hampsink.