ECLI:NL:RBDHA:2024:9839

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
NL24.22201
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hansen-Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd aan een asielzoeker met psychiatrische problemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een asielzoeker, eiser, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een plaatsingsbesluit van het COA en een vrijheidsbeperkende maatregel die aan hem was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het COA op 29 april 2024 besloot eiser te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, na een incident waarbij eiser fysiek geweld had gebruikt tegen medewerkers van Trigion. Eiser voerde aan dat hij verslavingszorg nodig had en dat zijn plaatsing in de HTL onrechtmatig was, omdat er geen rekening was gehouden met zijn medische en psychiatrische problemen, waaronder schizofrenie.

De rechtbank oordeelde dat het COA onvoldoende onderzoek had gedaan naar de medische contra-indicaties voor de plaatsing van eiser in de HTL. De rechtbank vernietigde het plaatsingsbesluit en verklaarde het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel eveneens gegrond, aangezien deze maatregel volledig steunde op het vernietigde plaatsingsbesluit. Eiser werd schadevergoeding toegekend voor de onterecht ondergane vrijheidsbeperking, en het COA en de staatssecretaris werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De rechtbank benadrukte dat de zorgvuldigheidseisen bij de plaatsing van asielzoekers met psychiatrische problemen in acht moeten worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.22201 en AWB 24/9002

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.A. Hardoar)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2024 (hierna: het plaatsingsbesluit) heeft het COa op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) besloten om eiser per die datum te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
Bij besluit van 29 april 2024 (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit (AWB 24/9002) en de vrijheidsbeperkende maatregel (NL24.22201) beroep ingesteld. Eiser heeft gronden ingediend.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser, het COa en de staatssecretaris hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Het COa heeft bij het plaatsingsbesluit besloten om eiser met ingang van 29 april 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich op 10 november 2023 op de locatie Zweeloo schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een zeer grote impact hebben doen ontstaan. Op die datum heeft eiser gepoogd fysiek geweld toe te passen jegens een Trigion medewerker. Toen twee Trigion medewerkers bij eiser op de kamer kwamen, na een melding over mogelijke overlast, escaleerde de situatie. Eiser poogde om de Trigion medewerker te slaan met een bezemsteel als slagwapen. Eiser raakte de pols van de medewerker met de bezemsteel. Hierbij liep de medewerker letsel op, namelijk een zwaar gekneusde pols. Door deze uitspatting van fysiek geweld richting medewerkers, voelden de medewerkers zich dusdanig onveilig dat het noodzakelijk werd geacht om ondersteuning van de politie te vragen door middel van het noodnummer. De politie is hierop met spoed naar het AZC gekomen. Eenmaal ter plaatse is er extra assistentie en een arrestantenbus opgeroepen, omdat eiser zich hevig verzette tijdens de arrestatie en een agent in het gezicht werd gespuugd. Naar aanleiding van het incident is eiser aangehouden en afgevoerd naar een cellencomplex te Assen. Er is aangifte van mishandeling tegen eiser gedaan door de medewerker. Sinds eiser per 10 oktober 2019 in de opvang in Zweeloo verblijft is hij al meermaals negatief in beeld geweest. Om zijn gedrag positief te beïnvloeden heeft het COa meermaals maatregelen genomen en via gesprekken geprobeerd eiser voldoende begeleiding te geven en informatie te verschaffen. Ondanks deze inspanningen is eiser blijven volharden in zijn negatieve gedrag.
2. De staatssecretaris heeft met de vrijheidsbeperkende maatregel, als bedoeld in artikel 56 van de Vw, eiser verplicht om zich met ingang van 29 april 2024 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij de vrijheidsbeperkende maatregel bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. De staatssecretaris heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het plaatsingsbesluit waarin het incident dat zich heeft voorgedaan is toegelicht.
Standpunten van partijen
3. Eiser heeft allereerst aangevoerd dat hij verslavingszorg nodig heeft, hetgeen een contra-indicatie is voor plaatsing in de HTL. Eiser heeft bovendien zijn patiëntendossier overgelegd voorafgaand aan de zitting, waaruit blijkt dat hij met psychische problemen kampt en bekend is met schizofrenie. Nu voorafgaand aan de plaatsing niet gekeken is of er sprake was van medische indicaties is de plaatsing onrechtmatig. Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat plaatsing in de HTL onrechtmatige vrijheidsbeneming is. Hij beroept zich in dat kader op het FMS-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 mei 2020. Ook wijst eiser op het risico dat bestaat dat men langer dan de maximaal toegestane verblijfsduur van dertien weken in de HTL verblijft. De plaatsing is ook in strijd met de artikelen 3 en 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In weerwil van de uitspraak van 16 februari 2024 van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, is eiser van mening dat de plaatsing wel vrijheidsontneming oplevert, omdat hij een asielprocedure heeft lopen en verder nergens heen kan. Eiser is inmiddels in staat geweest om een keuze te maken en heeft zijn gedrag aangepast. Hij houdt zich aan alle regels wat betekent dat een voortgezet verblijf niet langer noodzakelijk is in verband met de handhaving van de openbare orde.
4. Het COa stelt dat het plaatsingsbesluit rechtmatig is. Ten aanzien van eventuele contra-indicaties voor plaatsing merkt het COa op dat nu eiser, voordat zijn HTL-maatregel was geëindigd, de HTL heeft verlaten en vervolgens opnieuw heeft verzocht om opvang ingevolge het Maatregelenbeleid 2024 de verklaring van GZA ten aanzien van de medische belemmeringen voor de eerste plaatsing volstaat. Daar komt bij dat uit navraag bij de HTL is gebleken dat gedurende het eerdere verblijf van eiser in de HTL niet gebleken is van medische belemmeringen noch zijn bij de gronden van beroep stukken overgelegd waaruit valt op te maken dat van medische belemmeringen sprake is. Bovendien zijn in de HTL adequate medische faciliteiten aanwezig. Nu desalniettemin het GZA-akkoord van 13 november 2023 enkel op vervoer naar de HTL ziet, heeft GZA op 13 juni 2024 bevestigd dat er geen sprake is van een contra-indicatie. Met dit aanvullende akkoord van 13 juni 2024 is het motiveringsgebrek in het primaire besluit hersteld. Het COa verzoekt de rechtbank dit gebrek te passeren ex artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) nu eiser niet in zijn belangen is geschaad. De medische situatie van eiser is immers niet gewijzigd en GZA heeft tijdig beoordeeld of er sprake was van een contra-indicatie. Het COa heeft in dit verband gewezen op de uitspraak van 2 mei 2024 van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen. [1]
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van het plaatsingsbesluit
Het incident
5. De rechtbank is van oordeel dat het COa op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot plaatsing van eiser in de HTL. De rechtbank ziet in wat eiser in zijn gronden naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan de feitelijke verslaglegging van het incident. Zoals ook uiteengezet in rechtsoverweging 1 volgt uit de verslaglegging van het COa dat eiser zich op 10 november 2023 onder invloed van alcohol, fysiek ernstig heeft misdragen. Eiser heeft gewelddadig gedrag vertoond door fysiek geweld te gebruiken tegen medewerkers van het Trigion. De enkele stelling van eiser dat hij niks meer weet van het incident, omdat hij in beschonken toestand verkeerde, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te twijfelen aan de beschrijving van de feiten door het COa. Het COa heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat, ook al was eiser in een beschonken toestand, eiser verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn gedrag. De rechtbank is van oordeel dat het COa het incident op 10 november 2024 terecht heeft aangemerkt als een incident met een zeer grote impact.
Contra-indicaties
6. Uit paragraaf 4.3.6 van het Maatregelenbeleid van het COa 2024 volgt dat er een aantal contra-indicaties bestaan die aan een plaatsing in de HTL in de weg kunnen staan. Het uitgangspunt is dat bewoners met acute psychiatrische problematiek niet in de HTL worden geplaatst. Het COa vraagt daarom voorafgaande aan de oplegging van de HTL-maatregel en de vrijheidsbeperkende maatregel GZA om advies.
6.1.
In het geval van eiser stelt de rechtbank vast dat het COa op 22 november 2023 om 09:32 uur GZA Hoogeveen de volgende e-mail heeft verstuurd:
“Onderwerp: GZA HGV akkoord voor zij-instromer 9010565379
Onderstaande wil graag weer gebruik maken van COA opvang en heeft nog een openstaande HTL-maatregel. Zijn er medische bezwaren, of overige contra-indicaties, om betrokkene op te vangen in de HTL?”
Het COa heeft vervolgens op 22 november 2023 om 10:03 uur een e-mail ontvangen van GZA met de volgende inhoud:
“Als zij-instromer is dhr. weer welkom op HTL, geen bezwaar tegen vervoer naar Hoogeveen.”
6.2.
De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat eiser te kampen heeft met verschillende medische- en psychiatrische problemen. Uit de verschillende dossierstukken volgt dat er bij eiser schizofrenie is gediagnosticeerd en dat eiser bekend is met verslavingsproblematiek. De rechtbank stelt vast dat, zie rechtsoverweging 6.1, het COa heeft gevraagd of er medische bezwaren, of overige contra-indicaties zijn, voor
opvangin de HTL. GZA antwoordt met te zeggen dat er geen bezwaar is tegen
vervoernaar de HTL. Gelet op het antwoord van GZA is slechts een ondubbelzinnig akkoord gegeven voor het vervoer naar de HTL. Ook dit staat tussen partijen niet ter discussie. Van een ongeclausuleerd akkoord voor plaatsing is op 13 november 2023 naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
6.3.
Vervolgens stelt de rechtbank vast dat het COa op 13 juni om 10:33 uur GZA Hoogeveen de volgende e-mail heeft verstuurd:
“Onderwerp: Overplaatsing Zweeloo -> HTL i.v.m. voornemen HTL-maatregel, GZA advies medische belemmeringen, Soufian Chanai 9010565379
(…)
Vanwege de ernst van deze situatie overweegt het COa betrokkene een HTL-maatregel op te leggen. Deze maatregel houdt in dat betrokkene overgeplaatst zal worden naar de HTL. In het kader van een zorgvuldige voorbereiding van dit besluit onderzoeken wij momenteel of er medische belemmeringen zijn met betrekking tot het vervoer van betrokkene naar de HTL en of er medische belemmeringen zijn om de zorg over te nemen, zodat wij kunnen overgaan tot een weloverwogen beslissing”
Het COa heeft vervolgens op 13 juni 2024 om 10.36 uur een e-mail ontvangen van GZA met de volgende inhoud:
“Volgens onze gegevens zit dhr al op de HTL.”
Vervolgens krijgt het COa op 13 juni 2024 om 11.27 uur een e-mail van GZA met de volgende inhoud:
“Met de informatie die wij nu hebben zien wij geen medische belemmering en kan de zorg worden overgenomen.”
6.4.
De rechtbank stelt vast dat ook uit deze mailwisseling niet ondubbelzinnig valt op te maken dat GZA akkoord is gegaan met de opvang van eiser alvorens deze in de HTL werd geplaatst. Op 29 april 2024 bestond er slechts een akkoord van GZA voor het vervoer van eiser naar de HTL. Op 13 juni 2024, op het moment dat eiser zich reeds op de HTL bevond, is GZA akkoord gegaan met de opvang van eiser. De rechtbank is van oordeel dat het COa alvorens te besluiten tot plaatsing nader onderzoek had moeten doen of sprake is van medische belemmeringen, zoals acute psychiatrische problematiek, die maken dat plaatsing van eiser in de HTL niet mogelijk is. De rechtbank acht in dat kader van belang dat het COa bekend was met eisers medische en psychiatrische geschiedenis. De stelling dat eiser nu zorg ontvangt in de HTL, zoals door het COa in rechtsoverweging 4 uiteen is gezet en ook ter zitting is toegelicht, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de plicht van het COa om voorafgaande aan de HTL-plaatsing zorgvuldig onderzoek te doen. Het beroep van het COa op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 2 mei 2024 kan niet slagen, omdat de casus in die uitspraak niet vergelijkbaar is met de onderhavige. De rechtbank concludeert dat het plaatsingsbesluit onzorgvuldig is voorbereid. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is gegrond. De rechtbank zal gelet op het voorgaande het plaatsingsbesluit vernietigen.
6.5.
De overige beroepsgronden laat de rechtbank gelet op het voorgaande onbesproken.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
7. De rechtbank overweegt ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel als volgt. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep tegen het plaatsingsbesluit en gelet op de omstandigheid dat de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit, is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel eveneens gegrond moet worden verklaard.
8. De rechtbank gaat ervan uit dat een vrijheidsbeperkende maatregel evenals een vrijheidsontnemende maatregel, immateriële schade tot gevolg heeft bij degene die de maatregel dient te ondergaan. Die schade zal bij een vrijheidsbeperkende maatregel wel geringer zijn dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Hiervan uitgaande acht de rechtbank aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 25,- per dag dat hij zonder rechtstitel vrijheidsbeperking heeft ondergaan. De rechtbank stelt vast dat eiser ten onrechte gedurende 53 dagen, namelijk van 29 april 2024 tot en met 20 juni 2024, in zijn bewegingsvrijheid is beperkt, zodat aanleiding bestaat om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot vergoeding aan eiser van een totaalbedrag aan schade van € 1.325,-.
9. De rechtbank ziet aanleiding om het COa en de staatssecretaris ieder voor de helft te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft moeten maken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 875,00 en wegingsfactor 1). De rechtbank is van oordeel dat beide beroepen als samenhangend moeten worden gezien, als bedoeld in artikel 3 van het Bpb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het plaatsingsbesluit gegrond;
  • vernietigt het plaatsingsbesluit;
  • verklaart het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel gegrond;
  • beveelt de opheffing van de vrijheidsbeperkende maatregel met ingang van vandaag;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.325,-;
  • veroordeelt het COa en de staatssecretaris ieder voor de helft in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hansen-Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier op 24 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.