ECLI:NL:RBDHA:2024:9902

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
NL24.19427
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, heeft op 21 januari 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag is door verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op 2 mei 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 11 juni 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde afwezig waren, terwijl de gemachtigde van verweerder wel aanwezig was.

Eiser heeft eerder in 2019 een asielaanvraag ingediend, die niet in behandeling is genomen omdat Spanje verantwoordelijk was. Na een periode van afwezigheid is hij in 2022 opnieuw in Nederland teruggekeerd en heeft hij opnieuw asiel aangevraagd. Eiser stelt dat hij is vertrokken uit Algerije vanwege armoede en onrechtvaardigheid, maar verweerder heeft deze redenen als sociaaleconomisch gekarakteriseerd en niet relevant geacht voor de asielaanvraag. Verweerder heeft geen terugkeerbesluit of inreisverbod opgelegd, omdat eiser al een terugkeerbesluit had en inreisverboden van andere landen had ontvangen.

De rechtbank oordeelt dat verweerder de asielaanvraag op goede gronden heeft afgewezen. De gestelde psychische problemen van eiser zijn niet onderbouwd en de rechtbank ziet geen reden om het bestreden besluit te vernietigen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen wegens gebrek aan connexiteit. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.19427 (beroep) en NL24.19428 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 21 januari 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 2 mei 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving afwezig. De gemachtigde van verweerder is wel verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1989. Hij heeft eerder in 2019 een asielaanvraag ingediend. Deze is niet in behandeling genomen omdat Spanje ervoor verantwoordelijk is. Eiser is vervolgens niet overgedragen omdat hij met onbekende bestemming was vertrokken en is uiteindelijk via een claim-in vanuit Zwitserland in 2022 weer teruggekeerd naar Nederland, waar hij opnieuw asiel heeft aangevraagd. Op 26 oktober 2023 is deze aanvraag buiten behandeling gesteld omdat eiser wederom met onbekende bestemming was vertrokken.
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Hij is vertrokken vanwege armoede en onrechtvaardigheid in Algerije. Eiser kreeg te weinig geld voor het werk dat hij verrichtte en hij had problemen met familie, vrienden en collega’s op het werk.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder het volgende relevante element: Identiteit, nationaliteit en herkomst. Dit element is geloofwaardig geacht.
4.1.
Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat armoede en onrechtvaardigheid sociaaleconomische redenen van vertrek zijn en geen raakvlakken hebben met het Vluchtelingenverdrag. Ook zijn het geen redenen waardoor eiser voor ernstige schade moet vrezen. Verweerder heeft daarom de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft geen terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd. Eiser had namelijk al een terugkeerbesluit en heeft bovendien van de Zwitserse en Franse autoriteiten al een inreisverbod gekregen.
Wat vindt eiser?
5. Eiser herhaalt wat hij eerder in de zienswijze heeft aangevoerd en stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte zijn ernstige psychische problemen niet bij de besluitvorming heeft betrokken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de asielaanvraag op goede gronden af kunnen wijzen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat armoede en onrechtvaardigheid in Algerije geen raakvlakken hebben met het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico op ernstige schade opleveren. [1] Verder zijn de door eiser gestelde psychische problemen niet onderbouwd. Ook is niet aangegeven in hoeverre de gestelde problemen asielrechtelijk relevant zijn. Niet valt daarom in te zien waarom verweerder deze bij de beoordeling van de aanvraag had moeten betrekken. Ook in beroep heeft eiser zijn gestelde psychische problemen niet onderbouwd en eiser en zijn gemachtigde zijn niet ter zitting verschenen.
5.2.
Verder kan de rechtbank uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiser eerder naar voren heeft gebracht niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen. [2]
Conclusie en gevolgen
6. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, zal het verzoek om de voorlopige voorziening worden afgewezen vanwege een gebrek aan connexiteit.
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 4 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8730.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1604, rechtsoverweging 7, en de uitspraak van deze rechtbank van 2 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2024:1237.