Op 24 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiser, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is verklaard. Dit oordeel is gebaseerd op de vaststelling dat de beslistermijn door het bestuursorgaan is overschreden, maar dat het beroep prematuur is ingesteld. Eiser heeft het beroep ingesteld voordat de wettelijke termijn van twee weken na de ingebrekestelling was verstreken. Hierdoor is niet voldaan aan de voorwaarden voor het instellen van beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar de relevante wetgeving en de voorwaarden die gelden voor het indienen van een beroep in dergelijke situaties. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is om een rechterlijke dwangsom op te leggen, noch om proceskosten vast te stellen. De uitspraak is gedaan zonder zitting, en de rechtbank heeft de beslissing openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.
De rechtbank heeft ook uiteengezet dat als een bestuursorgaan niet tijdig een besluit neemt, er mogelijkheden zijn voor het instellen van beroep, maar dat dit moet gebeuren binnen de gestelde termijnen. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van deze termijnen en de gevolgen van het niet tijdig indienen van een beroep. Eiser kan, indien hij het niet eens is met de uitspraak, binnen zes weken een verzetschrift indienen bij de rechtbank.