ECLI:NL:RBDHA:2025:10006

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
09.396052.24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in buik van slachtoffer

Op 14 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 22 november 2024 in Bodegraven, waarbij de verdachte met een mes in de buik van het slachtoffer stak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op dat moment opzettelijk handelde, met de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden. De verdachte had een mes van tien centimeter en stak dit in de buik van het slachtoffer, wat leidde tot een spoedoperatie vanwege de ernst van de verwondingen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, en dat de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen was.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van 52 maanden geëist, maar de rechtbank legde een straf op van 24 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht en behandeling bij een zorgverlener. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn alcoholgebruik en de impact van zijn daden op de maatschappij. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de gevolgen daarvan voor zowel de slachtoffers als de daders.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-396052-24
Datum uitspraak: 14 april 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1976 te [geboorteplaats] (Polen),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 31 maart 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.R.C. Polderman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. S. de Goede naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 november 2024 te Bodegraven, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik, althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 november 2024 te Bodegraven, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik, althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde, nu volgens hem niet kan worden vastgesteld dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van de aangever. Met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat dit bewezen kan worden verklaard.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal van het onderzoek ALKEN / DH7R024081 met het onderzoeksnummer DH7R024081, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn - Gouda, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 134 en pagina 160 t/m 192).
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 28 november 2024, voor zover inhoudende (p. 62, 82-85):
Ik, verbalisant, verklaar het volgende:
Op 22 november 2024, omstreeks 18:45 uur, werd een melding gemaakt bij de politiemeldkamer dat er een steekincident had plaatsgevonden op de [adres] te Bodegraven. In de omgeving waar het steekincident had plaats gevonden werden onder andere camerabeelden aangetroffen en gevorderd bij de Geldmaat te Bodegraven. De camerabeelden werden gevorderd van 22 november 2024 18:00 uur tot en met 19:00 uur.
Ik zag op de beelden dat het slachtoffer richting de verdachte liep. Ik zag dat de verdachte een voorwerp uit zijn rechterjaszak haalde en zag dat hij dit voorwerp voor zich hield ter hoogte van zijn buik.
Ik zag om 18:35.34 uur, dat de verdachte het voorwerp voor zijn lichaam hield en met zijn rechterhand een korte beweging maakte naar links waardoor het op de bewegende beelden leek alsof het voorwerp werd opengeklapt.
Om 18:35.38 uur, zag ik dat de verdachte met het voorwerp in zijn rechterhand richting de verdachte
(de rechtbank leest dit laatste als: het slachtoffer)wees en ik zag dat hij een stap naar voren zette in de richting van het slachtoffer.
Ik zag om 18:35.40 uur, dat de verdachte een korte stekende beweging maakte in de richting van de buik van het slachtoffer. Ik zag dat de stekende beweging gemaakt werd met de rechterhand waarin de verdachte ook het voorwerp vast had. Dit was in totaal 1 stekende beweging. Ik zag dat het slachtoffer naar voren boog en ineen krimpte toen dit gebeurde.
2. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt op 13 juni 2025, voor zover inhoudende (p. 184, 187, bijlagen op p. 190-192):
De verdachte verklaarde:
Ik was met [slachtoffer] in een restaurant. We hebben het restaurant verlaten en zijn naar de Jumbo gegaan. Ik stond daar te wachten en [slachtoffer] is naar binnen gegaan om alcohol te kopen. [slachtoffer] is naar buiten gegaan met een tasje met alcohol erin en begonnen met elkaar te praten. Toen is het ontstaan een soort woordenwisseling met een negatieve klank. [slachtoffer] heeft mij boos gemaakt en is toen even weggegaan en kwam na een aantal seconden weer terug. Ik heb toen uit een impulsieve reactie het mes in zijn buik gestoken.
Camerabeelden
V: Wie is dit?
O: Foto 1 wordt getoond
A: Dat ben ik.
V: Ben jij dit op de avond dat je [slachtoffer] stak?
A: Ja klopt
V: Wie is dit?
O: Foto 2 wordt getoond.
A: mijn vriend [slachtoffer] , de avond dat ik hem stak
V: Wie is de persoon bij de rode pijl?
O Foto 3 wordt getoond
A: Dat ben ik
V: Wie is de persoon bij de blauwe pijl?
Foto 3 wordt getoond
A: [slachtoffer]
3. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de raadkamerzitting van 27 december 2024, voor zover inhoudende:
Het was een zakmesje van 10 cm. Een inklapbaar mes.
4. Het geschrift, te weten de letselbeschrijving van 25 februari 2025, opgemaakt en ondertekend door [naam] , Forensisch arts, voor zover inhoudende:
Naar aanleiding van uw aanvraag medische informatie zijn gegevens ontvangen van:
De heer [slachtoffer] , geboren [geboortedatum 2] 1996
De informatie is verstrekt door: Het LUMC, afdelingen SEH, Traumachirurgie en Heelkunde. Interpretatie van de ontvangen medische informatie:
Onderzoek, waargenomen letsel en behandeling:
Betrokkene is met groot traumasein naar de Spoedeisende hulp van het LUMC gebracht. In de overdracht wordt melding gemaakt van een steekverwonding in de buik. Op de Spoedeisende hulp wordt een steekwond net linksonder van de navel gezien van circa 2-3 centimeter lengte, onduidelijk is hoe diep de verwonding is.
Betrokkene is met spoed geopereerd aan de buik. Er was sprake van een gat in het vetschort dat voor de buikorganen ligt. Dit gat is gedicht en er is een bloeding aan de buikwandspieren gestopt. Betrokkene was van 22 november tot en met 25 november 2024 in het ziekenhuis opgenomen op de afdeling Heelkunde.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 22 november 2024 in Bodegraven met een mes in de buik van de aangever heeft gestoken.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of het handelen van de verdachte kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag.
Om tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag te komen, moet kunnen worden bewezen dat de verdachte opzet op de dood van de aangever had, al dan niet in voorwaardelijke vorm.
De rechtbank ziet geen bewijs voor vol opzet.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval de dood van de aangever – is aanwezig als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, dat wil zeggen: een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de aangever met een mes van tien centimeter lang in zijn buik heeft gestoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat het steken van een mes met een dergelijke lengte in de buik, waar zich vitale organen bevinden, kan leiden tot de dood. Dat de verdachte met enige kracht in de buik van de aangever heeft gestoken, leidt de rechtbank af uit de letselbeschrijving die over de aangever is opgesteld, en die melding maakt van een bloeding aan de buikwandspieren en een gat in het vetschort dat voor de buikorganen ligt. Het letsel was van dien aard dat een spoedoperatie noodzakelijk was, onder meer om uit te sluiten dat sprake was van inwendige bloeding of beschadiging aan de buikorganen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat door het handelen van de verdachte de aanmerkelijke kans is ontstaan dat de aangever daardoor zou komen te overlijden, als een dergelijke bloeding of beschadiging aan de buikorganen wel was opgetreden, of als de hulp niet op tijd zou zijn gekomen.
Uit de aard van deze gedraging volgt voorts dat de verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Hiermee is bij de verdachte sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het primair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 22 november 2024 te Bodegraven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, eenmaal met een mes in de buik, van die [slachtoffer] heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 52 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, voor zover het subsidiaire feit wordt bewezen verklaard, een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden op te leggen, waarvan acht maanden voorwaardelijk. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat op die manier wordt aangesloten bij het advies van de reclassering om een fors voorwaardelijk strafdeel op te leggen. De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de hoogte van de straf, indien het primair tenlastegelegde wordt bewezen verklaard.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door de aangever met een mes te steken in zijn buik.
De verdachte had die avond gedronken. De rechtbank gaat er van uit dat de verdachte, zoals hij zelf verklaart, het slachtoffer alleen bang wilde maken, en in een impuls heeft gehandeld. Desondanks heeft het tonen van een mes, en vervolgens maken van een steekbeweging, grote gevolgen gehad, waarvoor de verdachte verantwoordelijk is.
Met zijn handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. Dat de aangever geen levensbedreigend letsel heeft opgelopen is een gelukkige omstandigheid die niet aan de verdachte te danken is. Dit feit heeft zich bovendien vlak voor de ingang van een supermarkt, in de openbaarheid, afgespeeld. Het handelen van de verdachte heeft daarmee bijgedragen aan de gevoelens van onveiligheid en onrust in de maatschappij en de rechtbank rekent hem dit aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 25 februari 2025. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte reeds eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 14 maart 2025, waaruit volgt dat sprake van een gemiddeld recidiverisico. De reclassering heeft bij de verdachte problematiek geconstateerd op het vlak van middelenmisbruik en psychosociaal functioneren. De reclassering heeft opgemerkt dat de verdachte een opvliegend karakter heeft. Verder heeft de verdachte weinig controle over zijn emoties op momenten van (excessief) alcoholgebruik, aldus de reclassering. Dit zijn criminogene factoren en de reclassering heeft dan ook geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling en middelencontrole.
Straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Omdat de rechtbank er van uit gaat dat de verdachte zelf ook erg onder de indruk is van zijn handelen en de impact die dat gehad heeft op zijn vriend, en omdat het letsel uiteindelijk meeviel, zal de straf lichter zijn dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De rechtbank zal een deel van die straf – negen maanden – voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen: 14a, 14b, 14c, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
24 (VIERENTWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
9 (NEGEN) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de GGZ Reclassering Fivoor op het adres Antwerpseweg 3, 2803 PB Gouda, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van Brijder verslavingszorg, of een soortgelijke zorgverlener te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat noodzakelijk acht;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol om middelengebruik te beheersen, zo frequent de reclassering dat noodzakelijk acht. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Herfkens, voorzitter,
mr. M.M. Meessen, rechter,
mr. G. Kuijper, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. R. Claessens en J.A. Keuter, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 april 2025.