ECLI:NL:RBDHA:2025:10050

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
NL25.23536
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling uit Sri Lanka en het zicht op uitzetting

Op 10 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een vreemdeling uit Sri Lanka. De eiser, die in het bezit is van een v-nummer, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 23 mei 2025 was genomen. In dit besluit werd de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat er geen zicht op uitzetting naar Sri Lanka binnen een redelijke termijn was, aangezien hij in 2022 ook al in bewaring had gezeten en nog steeds niet was uitgezet. De rechtbank heeft op 3 juni 2025, met behulp van een beeldverbinding, de zaak behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat voor bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw 2000 geen redelijk vooruitzicht op verwijdering vereist is. Dit betekent dat het ontbreken van zicht op uitzetting naar Sri Lanka niet relevant is voor de beoordeling van het beroep. Daarnaast concludeerde de rechtbank dat er geen grond was om te oordelen dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel niet waren voldaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, wat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig was. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.23536

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Stap),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep, met behulp van een beeldverbinding, op 3 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. J.W.F. Menick, als waarnemer van zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ontbreekt het zicht op uitzetting?
1. Eiser betoogt dat het zicht op uitzetting naar Sri Lanka binnen een redelijke termijn ontbreekt. Eiser voert aan dat hij in 2022 ook in bewaring heeft gezeten en nog steeds niet is uitgezet. Duidelijk is dat uitzetting in het geval van eiser niet mogelijk is, dus daarom moet de maatregel van bewaring opgeheven worden.
1.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat de huidige bewaring is opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Voor bewaring op grond van deze bepaling is geen redelijk vooruitzicht op verwijdering vereist. [1] Of het zicht op uitzetting naar Sri Lanka al dan niet ontbreekt, is voor de beoordeling van dit beroep dus niet relevant.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
2. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de minister geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 10 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4131/
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.