ECLI:NL:RBDHA:2025:10096

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
NL25.4847
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Iraanse nationaliteit met betrekking tot afvalligheid en gewetensbezwaren tegen militaire dienstplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 mei 2025 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een eiser met de Iraanse nationaliteit. Eiser heeft op 11 januari 2025 een asielaanvraag ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie op 29 januari 2025 als kennelijk ongegrond is afgewezen. Eiser voert aan dat hij vanwege zijn afvalligheid van de islam en zijn bekering tot het atheïsme, alsook zijn gewetensbezwaren tegen de militaire dienstplicht, niet veilig kan terugkeren naar Iran. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat de afvalligheid van eiser ongeloofwaardig is en dat de geloofwaardigheid van eisers bekering en gewetensbezwaren opnieuw moet worden beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kan blijven en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank geeft de minister zes weken de tijd om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten, die door de minister moet worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.4847 (beroep) en NL25.4848 (voorlopig voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker (hierna: eiser),

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. F. Zeven),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. Verheugt).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kan blijven. Het beroep is gegrond
.Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 11 januari 2025 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 29 januari 2025 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [1] , op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser, [naam] als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Hij heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2006. Eiser is van de islam afgewend en bekeerd tot het atheïsme/agnosticisme. Zijn vader behoort tot de Basij en is streng islamitisch. Eiser wordt door zijn vader bedreigd en mishandeld omdat hij zich niet aan de strenge religieuze voorschriften houdt die zijn vader wel volgt. Eisers vader wil het leven van eiser bepalen en wilde dat hij akhund zou worden of een universitaire opleiding over de islamitische methodologie zou volgen. Indien eiser dit weigerde, zou eisers vader hem dwingen om in militaire dienst te gaan. Eiser heeft alles geweigerd en wil niet in militaire dienst omdat hij Iran als direct verbonden ziet met de islam. Eiser heeft veel problemen in de Iran omdat hij afvallige is maar ook vanwege zijn politieke activiteiten. Eisers vader heeft hem mishandeld met een schaar nadat eiser filmpjes had gemaakt van een demonstratie. Toen eiser naar het politiestation ging, waren zijn ouders daar al. Vervolgens werd eiser door de politieagenten bedreigd en mishandeld. Eiser vreest dat hij bij terugkeer naar Iran gedood zal worden door zijn vader en dat hij in militaire dienst moet.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven.
identiteit, nationaliteit en herkomst;
afvalligheid;
bekering tot het agnosticisme/atheïsme;
militaire dienstplicht;
politieke activiteiten.
Verweerder acht asielmotieven 1, 4 en 5 geloofwaardig en asielmotieven 2 en 3 niet geloofwaardig. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij het referentiekader voldoende in acht heeft genomen. Verweerder stelt dat eiser niet helder heeft verklaard over de verandering in zijn religieuze overtuiging. Verweerder mag van eiser verwachten dat hij meer inzicht geeft in de reden waarom voor hij is afgewend van de islam en waarom voor hem het realisme het belangrijkste aspect is van atheïsme. Eiser geeft met zijn verklaringen over de mishandelingen door zijn vader en de harde straffen vanwege zijn anti-regime uitlatingen ook geen inzicht over zijn gevoelens over het leven onder een streng islamitisch regime. De gedragingen waaruit eisers vader zou kunnen hebben afgeleid dat eiser afvallige is, zijn niet typerend voor het afwenden van de islam. Eiser heeft voorts niet onderbouwd dat hij als dienstplichtweigeraar of -ontduiker wordt gezien. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen reëel risico op ernstige schade of vervolging loopt bij terugkeer naar Iran in het kader van zijn militaire dienstplicht en politieke activiteiten.
Verweerder wijst de aanvraag van eiser af als kennelijk ongegrond op basis van artikel 30b, eerste lid, en onder c, van de Vw.
Heeft verweerder voldoende rekening gehouden met de medische kwetsbaarheid van eiser?
5. Eiser voert aan dat vanwege zijn medische omstandigheden hem niet kan worden tegengeworpen dat hij onsamenhangend heeft verklaard. Eiser heeft op jonge leeftijd een zware depressie gehad en hij heeft last van waanbeelden. Uit het medisch dossier volgt dat hij medisch en mentaal kwetsbaar is, last heeft van auditieve hallucinaties en hiervoor medicatie heeft gekregen. Eiser is gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol en heeft hier onder extra toezicht van de medische dienst gestaan. Uit de notities hiervan volgt dat eiser bang is dat mensen hem iets willen aandoen. Ondanks deze omstandigheden, heeft verweerder nagelaten om toepassing te geven aan Werkinstructie 2021/12 tijdens de gehoren en bij de besluitvorming. De medische en mentale kwetsbaarheid van eiser heeft zijn vermogen om duidelijk, consistent en samenhangend te verklaren, negatief beïnvloed. Verweerder had toepassing moeten geven aan artikel 3.108b van het Vreemdelingenbesluit en artikel 24 van de Procedurerichtlijn. Ook verwijst eiser naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), van 7 juni 2022. [2]
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de medische kwetsbaarheid van eiser. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat uit het aanmeldgehoor van 14 januari 2025 en uit het nader gehoor van 20 januari 2025 niet blijkt dat eiser tijdens deze gehoren medisch en mentaal kwetsbaar was. De rechtbank volgt daarom eiser niet in zijn stelling dat zijn medische kwetsbaarheid hem heeft beperkt in zijn vermogen om goed te verklaren tijdens de gehoren. Ook uit het medisch advies van 20 januari 2025 volgt enkel de beperking dat eiser spanning kan ervaren en daarom meer behoefte kan hebben aan een pauze. In het nader gehoor zijn ook meerdere pauzes genomen. Verweerder heeft zich daarnaast ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat uit het medisch dossier niet volgt dat eiser medisch en mentaal kwetsbaar is. Uit het medisch dossier volgt dat eiser op 1 maart 2025 bang was dat mensen van buiten hem iets aan wilden doen en dat eiser op 3 maart 2025 heeft aangegeven dat hij stemmen hoort in zijn hoofd. De gehoren en het bestreden besluit dateren van voor deze ontwikkeling. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn medische en mentale gesteldheid zijn vermogen om te verklaren negatief heeft beïnvloed. Verweerder heeft hier daarom niet onvoldoende rekening mee gehouden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder eisers afvalligheid en bekering ongeloofwaardig kunnen achten?
7. Eiser voert primair aan dat hij vanwege zijn medisch en mentale kwetsbaarheid niet in staat is geweest om goed te verklaren over zijn afvalligheid en bekering. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met zijn referentiekader, specifiek zijn leeftijd en ontwikkeling. Verweerder had ook meer rekening moeten houden met de moeite die afvalligen kunnen ervaren omtrent het verklaren over een verandering van hun geloofsovertuiging, welke strafbaar is in hun land van herkomst. Eiser voert subsidiair aan dat hij helder heeft verklaard dat hij in geen enkele god of religie gelooft. Hij heeft toegelicht dat hij vanaf 3/4 jaar geleden de islamitische voorschriften niet meer naleeft en tot de conclusie is gekomen dat hij niet meer in de islam geloofde. Hij beschouwd de islam als een leugen en noemt zichzelf mede daarom een realist. Dit houdt voor eiser in dat hij het wetenschappelijke gelooft boven het religieuze. Verweerder heeft Werkinstructie 2022/3 en de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022 onvoldoende toegepast. Hieruit volgt een onderzoeks- en beoordelingsmethode die inhoudt dat sprake is van afvalligheid indien een vreemdeling zich heeft afgewend van het geloof waarmee hij is opgegroeid, die hij eerder heeft aangehangen of waar hij in de ogen van zijn sociale omgeving of overheid aangesloten bij hoort te zijn. Hier is in eisers geval sprake van.
8. De rechtbank volgt, gelet op rechtsoverweging 6, eiser niet in zijn primaire standpunt. De rechtbank volgt eiser wel in zijn subsidiaire standpunt en overweegt daarbij als volgt.
8.1.
Verweerder werpt tegen dat eiser zijn gedachtegang over zijn twijfels met betrekking tot de islam niet inzichtelijk heeft gemaakt. Eiser blijft volgens verweerder in zijn verklaringen hierover oppervlakkig en algemeen. Zo verwijst eiser naar het conflict tussen Israël en moslims en tussen christenen en protestanten, maar maakt hij volgens verweerder hiermee niet inzichtelijk hoe eiser over de islam is gaan twijfelen.
De rechtbank kan deze tegenwerping van verweerder niet volgen en licht dat als volgt toe. Eiser heeft toegelicht dat hij heeft verwezen naar de conflicten, omdat deze volgens hem door de religie teweeg zijn gebracht en eiser deze conflicten zwaar tegen staan. Eiser heeft daarnaast in het nader gehoor verschillende verklaringen gegeven over de reden waarom hij ging twijfelen aan de islam en dat hij in een zwaar depressieve periode belandde toen hij meer ging twijfelen aan zijn overtuiging. Eiser heeft verklaard dat hij tot de conclusie is gekomen dat de islam een leugen is. Hij vindt de islam ontoereikend voor antwoorden op zijn levensvragen, zoals waarom mensen op aarde zijn. Ook heeft eiser verteld over de gesprekken die hij voerde met familieleden in de periode waarin hij begon te twijfelen aan de islam en wat voor vragen hij dan stelde aan zijn familie. Eiser verklaart dat hij een hekel heeft aan bijgeloof en dat hij enkel gelooft in wat hij zelf kan waarnemen en in wat tastbaar is. De rechtbank is van oordeel dat eiser met deze verklaringen wel voldoende inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang met betrekking tot zijn twijfels over de islam.
8.2.
Verweerder werpt eiser tegen dat hij geen inzicht heeft gegeven in wat zijn afwending voor verandering in het leven van eiser met zich meebracht. Volgens verweerder is het gedrag van eiser voor en na zijn afwending op bepaalde punten waarover eiser heeft verklaard, juist gelijk gebleven. Zo heeft eiser zijn gedrag met betrekking tot zijn gezondheid en sporten voor en na zijn afwending niet veranderd.
Ook deze tegenwerping volgt de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser wel inzicht in hoe zijn leven is veranderd na zijn afwending. Zo heeft eiser verklaard dat de afwending hem dichterbij de echte wereld en het wetenschappelijke heeft gebracht. Dit heeft eiser toegelicht met verklaringen over hoe zijn gedachten en perspectieven op het leven veranderd zijn. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank en zeker gelet op zijn jonge leeftijd, veel verklaard over hoe hij de wereld ziet nu hij is afgewend en wat daarvoor heeft gezorgd. Eiser heeft verklaard dat hij zichzelf ziet als realist, ongeacht of verweerder dit schaart onder het atheïsme dan wel het agnosticisme. Eiser heeft aan verweerder voldoende verklaard over wat het voor hem betekent dat hij realist is en hoe dit zijn leven heeft veranderd. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over de verandering die de afwending met zich meebracht geen inzicht in deze verandering geven.
8.3.
Verweerder werpt eiser tegen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over of zijn vader op de hoogte is van zijn afvalligheid. Verweerder kan niet volgen dat eiser heeft verklaard dat hij nooit aan zijn vader heeft verteld dat hij afvallige is, maar ook dat hij serieus is in het afwenden van de islam.
De rechtbank volgt eiser dat zijn verklaring uit het nader gehoor dat hij aan zijn vader heeft verteld dat hij serieus was over het niet meer willen volgen van de religieuze voorschriften, niet gelijk staat aan het vertellen aan zijn vader dat hij afvallige is en zich heeft afgewend van de islam. Anders dan verweerder, kan de rechtbank in de verklaringen van eiser wel lezen hoe de vader van eiser aan de hand van de gedragingen van eiser, zoals het niet meer volgen van de religieuze voorschriften, wel heeft kunnen afleiden dat eiser afvallige is. De rechtbank volgt daarom ook deze tegenwerping van verweerder niet.
8.4.
Verweerder werpt eiser tegen dat hij geen inzicht geeft in zijn gevoelens over hoe het voor hem was om zich aan de islamitische voorschriften te moeten houden op school terwijl hij zich had afgewend van de islam.
De rechtbank is van oordeel dat eiser met zijn verklaringen wel inzicht heeft gegeven over dit voor hem was. Eiser heeft verklaard dat hij op school in de negatieve aandacht kwam te staan nadat hij zich niet meer aan de religieuze voorschriften hield. Hij kreeg hierdoor slechte gevoelens, zo voelde eiser zich onrustig en niet op zijn gemak. Ook kreeg eiser ruzies en straf op school. Eiser heeft hierdoor uit noodzaak besloten om zich diplomatiek op te stellen. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij mensen op school niet wilde laten weten dat hij afvallige is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd tegenwerpt dat eiser geen inzicht geeft in deze gevoelens. De rechtbank kan daarom ook deze tegenwerping niet volgen.
8.5.
Verweerder werpt eiser tegen dat hij ontwijkend en summier verklaard heeft over wat hij mist binnen de islam.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet heeft kunnen vinden dat de verklaringen van eiser hierover ontwijkend en summier zijn. Eiser heeft verklaard dat de islam niet toereikend was in het beantwoorden van zijn levensvragen, zoals waarom mensen op de aarde zijn. Eiser heeft een filosofisch boek gelezen, ‘begin maar met waarom’, en aan de hand van dit boek werd eiser nog meer geconfronteerd met wat hij miste binnen de islam. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet zonder verdere motivering de verklaringen van eiser over zijn filosofisch proces dat hij is doorgaan met betrekking tot wat voor hem ontbrak aan de islam, ontwijkend en summier heeft kunnen vinden. Verweerder had daarnaast ook kunnen doorvragen nadat aan eiser in het nader gehoor één vraag is gesteld over of hij iets miste aan de islam, nu verweerder het antwoord op deze vraag summier en ontwijkend vond. De rechtbank kan daarom ook deze tegenwerping niet volgen.
8.6.
Gelet op wat onder 8.1 – 8.5 is overwogen, heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd dat eisers afvalligheid niet geloofwaardig is. Deze beroepsgrond slaagt.
9. De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van het onderdeel van de beroepsgronden die zien op de bekering. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de geloofwaardigheid van eisers afvalligheid opnieuw dient te beoordelen. Verweerder zal aan de hand van deze nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling ook de geloofwaardigheid van de bekering opnieuw moeten beoordelen. Omdat verweerder al gelet op het bovenstaande geen deugdelijke beoordeling heeft gemaakt van de geloofwaardigheid van eisers asielmotieven, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de beroepsgronden gericht tegen wijze van beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas als beschreven in verweerders Werkinstructie 2024/6.
Heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt vanwege zijn militaire verplichtingen een gegronde vrees voor vervolging te hebben bij terugkeer naar Iran?
10. Eiser voert aan dat hij zwaarwegende gewetensbezwaren heeft tegen het uitvoeren van de dienstplicht in Iran. Eiser heeft verklaard dat hij niet in dienst wil treden voor een moordzuchtig, islamitisch, regime. Eiser zal bij terugkeer daarom weigeren om in militaire dienst te gaan. Uit het algemeen ambtsbericht volgt daarnaast dat voor eiser als meerderjarige dienstplichtige een afzwaaikaart verplicht is bij een reis naar het buitenland. Eiser heeft geen afzwaaikaart. Hierdoor zal eiser worden gezien als dienstweigeraar bij terugkomst naar Iran. Eisers vader is hooggeplaatst binnen de Basij. Zijn vader zal er voor zorgen dat eiser in het leger moet bij terugkeer, dan wel als dienstweigeraar behandeld zal worden. Hierdoor kan eiser zijn sociale rechten, toegang tot onderwijs en banen verliezen. Verweerder had hierover een risicoanalyse moeten maken, waarbij eiser verwijst naar een uitspraak van de rechtbank van 6 december 2024. [3]
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser geen ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren heeft vanwege zijn godsdienstige of andere diepgewortelde overtuiging. Hierbij overweegt de rechtbank dat hij verweerders standpunt dat de verklaring van eiser dat hij zich niet middels de militaire dienstplicht wil vereenzelvigen met het moordlustige, islamitische regime van Iran oppervlakkig en algemeen is niet kan volgen. Verweerder heeft over eisers gewetensbezwaren, zo blijkt uit het nader gehoor, ook niet doorgevraagd. Daarbij komt nog dat verweerder, zoals eerder in deze uitspraak is geoordeeld, de (on)geloofwaardigheid van eisers afvalligheid en bekering niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Omdat eisers gestelde gewetensbezwaren tegen militaire dienstplicht daarmee in verband kunnen staan, heeft dat ook invloed op de beoordeling van de aard en ernst van eisers gewetensbezwaren tegen de dienstplicht. Daarmee dient verweerder in het nieuw te nemen besluit op eisers asielaanvraag ook rekening te houden. In het nieuw te nemen besluit dient verweerder ook acht te slaan op de beroepsgronden dat eiser des te meer voor de dienstplicht vreest vanwege de hoge functie van zijn vader bij de Basij en bij terugkeer naar Iran als dienstplichtweigeraar te worden gezien vanwege het schenden van zijn uitreisverbod. Deze beroepsgrond slaagt.
Heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten staat vanwege zijn politieke activiteiten?
12. Eiser voert aan dat verweerder heeft nagelaten om de welbekende, uiterst repressieve en gevaarlijke omstandigheden in Iran voor kritische activisten kenbaar te betrekken in de besluitvorming, nu niet in geschil is dat eiser problemen heeft gehad vanwege zijn politieke activiteiten. Dit in strijd met artikel 10 van de Procedurerichtlijn en arrest S.N. van het Hof. [4] Uit dit arrest volgt dat niet langer vereist mag worden dat een politieke overtuiging diepgeworteld of fundamenteel is om onder het bereik van de vervolgingsgrond politieke overtuiging te vallen. De sterkte van eisers politieke overtuiging laat daarom onverlet dat het ook mogelijk is dat hij vanwege zijn in het verleden geuite kritiek in de negatieve belangstelling kan staan van de Iraanse autoriteiten. Het gevaar dat politieke activisten lopen in Iran onderbouwd eiser met verwijzingen naar rapporten van verschillende overheden en mensenrechtenorganisaties. Ook verwijst eiser naar wetgeving uit Iran, zoals de kuisheidswet en kledingvoorschriften voor vrouwen. Eiser heeft geprotesteerd voor kledingvrijheid voor vrouwen in Iran. Dit valt onder naaktheid, waar een 10-jarige gevangenisstraf op staat en soms de doodstraf. Eiser staat derhalve in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten. Verweerder laat ten onrechte na om te motiveren waarom eiser niet aan het individualiseringsvereiste voldoet. Daarnaast mag verweerder geen terughoudendheid verwachten van eiser wat betreft zijn politieke overtuigingen.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij dient te vrezen om vervolgd te worden dan wel dat hij een reëel risico loopt op een onmenselijke behandeling vanwege zijn politieke activiteiten. Eiser heeft eenmalig deelgenomen aan een demonstratie in 2019 en in 2023 een filmpje gemaakt van een demonstratie. Afgezien van een mishandeling van zijn vader, heeft eiser hier tot aan zijn vertrek eind uit Iran eind 2024 geen gevolgen van ondervonden. De rechtbank volgt daarom verweerder in zijn standpunt dat niet is gebleken dat eiser in de negatieve aandacht staat dan wel zou komen te staan van de Iraanse autoriteiten vanwege zijn politieke activiteiten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser bij terugkeer naar Iran geen risico loopt op een onmenselijke behandeling?
14. Eiser voert aan dat hij bij terugkeer naar Iran ondervraagd zal worden door de autoriteiten. Eiser heeft zonder geldig visum gereisd en de 90-dagen termijn van zijn visum overschreden. Verweerder is volgens Informatiebericht 2023/35 gehouden om te onderzoeken in hoeverre de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn of raken van de afvalligheid dan wel de toedichting hiervan bij terugkeer naar Iran. Uit het algemeen ambtsbericht volgt ook dat terugkeerders na een asielprocedure een verhoogd risico lopen op ondervraging bij terugkeer. Deze kans is groter als op sociale media is gecommuniceerd over de asielprocedure. Eiser heeft dit gedaan nu zijn vrienden hem via Whatsapp foto’s en documenten hebben toegestuurd voor zijn asielprocedure. Eiser zal bij terugkomst op de luchthaven een verklaring moeten ondertekenen dat hij het islamitisch geloof aanhangt dan wel dat hij het Iraanse staatsburgerschap heeft en respecteert. Voor eiser is dit onlosmakelijk verbonden met de islam, waardoor hij het formulier niet kan ondertekenen. Het risico is voor eiser nog groter omdat zijn vader hooggeplaatst is binnen de Basij. Verweerder heeft de problemen van eiser met zijn vader geloofwaardig geacht. Gezien eisers vader weet van zijn afvalligheid en vertrek uit Iran, zal zijn vader er alles aan doen om eiser bij terugkomst in Iran in de gaten te houden en te laten ondervragen.
15. De rechtbank overweegt als volgt. Aangezien verweerder de afvalligheid, de bekering en de gewetensbezwaren van eiser met betrekking tot de militaire dienstplicht opnieuw moet beoordelen, moet verweerder op basis van deze nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling ook opnieuw het risico dat eiser loopt bij terugkeer naar Iran beoordelen. Bij deze beoordeling dient verweerder het pasje van eisers vader dat eiser in de beroepsprocedure heeft overgelegd, te betrekken. Dit pasje moet betrokken worden in de beoordeling in het kader van het risico dat eiser loopt bij terugkeer naar Iran.
Heeft verweerder het terugkeerbesluit onrechtmatig opgelegd?
16. Eiser voert aan dat het terugkeerbesluit naar Iran en Turkije geen stand kan houden, aangezien het bestreden besluit verder ook geen stand kan houden. Daarnaast heeft eiser geen banden met Turkije en is niet gebleken dat Turkije een land van doorreis is, in de zin van artikel 3, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn. Verweerder heeft het terugkeerbesluit gericht op Turkije niet kunnen baseren op het verdrag van Chicago en een removal order. Het terugkeerbesluit is niet getoetst aan het non-refoulementbeginsel, terwijl volgens het non-refoulementbeginsel eiser niet teruggestuurd kan worden naar Turkije of Iran.
17. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het bovenstaande verweerder de asielaanvraag van eiser niet deugdelijk gemotiveerd afgewezen als kennelijk ongegrond. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het terugkeerbesluit.
Heeft eiser recht op een schadevergoeding?
18. Eiser voert aan dat het bestreden besluit geen stand kan houden en dat hij vanwege medische omstandigheden detentieongeschikt is. Hierdoor is de detentie reeds sinds de aanvang onrechtmatig. Daarnaast is de termijn zoals neergelegd in artikel 83b van de Vw overschreden. Eiser verzoekt daarom de rechtbank om een schadevergoeding.
19. De rechtbank leest deze beroepsgrond zo dat deze gericht is op het onrechtmatig voortduren van de detentie. Deze procedure is gericht op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank zal niet oordelen over deze beroepsgrond omdat dit ziet op de bewaringsprocedure van eiser.

Conclusie en gevolgen

20. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel zoals neergelegd in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat eiser gelijk heeft en het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, waaronder ook het terugkeerbesluit en inreisverbod. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen.
20.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
20.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
21. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding om de verzochte voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. De voorzieningenrechter wijst verzoeker een vergoeding van zijn proceskosten toe. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 907,- omdat de gemachtigde van verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 29 januari 2025;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
De voorzieningenrechter:
- wijst de voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.W. Robijn, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL25.4848.
2.De Afdeling, ECLI:NL:RVS:2022:1584, rechtsoverweging 3.2.
3.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, 6 december 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:20460.
4.Het Hof, 21 september 2023, ECLI:EU:C:2023:688.