ECLI:NL:RBDHA:2025:10113

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
NL25.15466
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de overdrachtstermijn in het kader van de Dublinverordening wegens onderduiken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, die de Palestijnse nationaliteit claimt, en de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank behandelt het beroep van eiser tegen een besluit van de minister, waarbij de overdrachtstermijn op grond van de Dublinverordening is verlengd tot 18 maanden. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend, maar deze was niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling. Eiser betwist de verlenging van de overdrachtstermijn, stellende dat hij niet ondergedoken was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 25 maart 2025 niet op zijn kamer was aangetroffen door medewerkers van het COA, die hem meerdere keren probeerden te informeren over zijn ophaaltijd. Eiser had ook een afspraak met zijn gemachtigde op die dag, maar was niet aanwezig op het afgesproken ophaaltijdstip voor zijn overdracht naar Spanje op 26 maart 2025. De rechtbank concludeert dat er sprake was van onderduiken, zoals bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening, en dat de minister de overdrachtstermijn terecht heeft verlengd. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het bestreden besluit blijft in stand. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.15466

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. K.S. Kort),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: drs. J.M. Sidler).

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de overdrachtstermijn op grond van de Dublinverordening verlengd tot 18 maanden.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 22 mei 2025 een verweerschrift, met bijlagen, ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1999 en stelt de Palestijnse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 28 juli 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) ingediend. Verweerder heeft deze asielaanvraag bij besluit van 8 januari 2025 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Bij uitspraak van 21 februari 2025, NL25.1097, heeft deze rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 8 januari 2025 ongegrond verklaard.
2. Op 26 februari 2025 heeft verweerder aan de Spaanse autoriteiten te kennen gegeven dat eiser op 10 maart 2025 zal worden overgedragen. Op 5 maart 2025 heeft verweerder eiser bericht dat zijn overdracht aan Spanje op 10 maart 2025 om 19.05 uur zal plaatsvinden. Deze overdracht is echter niet doorgegaan.
3. Op 17 maart 2025 heeft verweerder aan de Spaanse autoriteiten te kennen gegeven dat eiser op 26 maart 2025 zal worden overgedragen. Op 18 maart 2025 heeft verweerder eiser bericht dat zijn overdracht aan Spanje op 26 maart 2025 om 13:30 uur zal plaatsvinden. Ook deze overdracht is niet doorgegaan.
Het bestreden besluit
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de overdrachtstermijn verlengd overeenkomstig artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening vanwege onderduiken.
De beroepsgrond
5. Eiser betoogt, kort gezegd, dat verweerder de overdrachtstermijn ten onrechte heeft verlengd, omdat er geen sprake was van onderduiken.
Beoordeling door de rechtbank
Goede procesorde
6. Verweerder heeft op 22 mei 2025, om 11.14 uur, een verweerschrift (met bijlagen) ingediend. Eiser heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat dit verweerschrift niet bij de beoordeling van het beroep mag worden betrokken, omdat dit in strijd met de goede procesorde te laat is ingediend. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Weliswaar is het indienen van een verweerschrift een dag voor de zitting aan de late kant, maar eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gelegenheid gehad om hierop te kunnen reageren. Zo had eiser, ook nu hij in vreemdelingenbewaring verblijft, (al dan niet digitaal) aan de zitting kunnen deelnemen of voorafgaand aan de zitting (telefonisch) contact kunnen hebben met zijn gemachtigde over de informatie in het verweerschrift. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verweerschrift, en de daarbij behorende bijlagen, bij de beoordeling van het beroep betrekken.
7. Ter zitting heeft verweerder nog een aanvullende toelichting gegeven, die inhoudt dat medewerkers van het COa een brief met de ophaaltijd op het bed van eiser hebben gelegd. Ook ten aanzien hiervan heeft eiser gesteld dat dit in strijd met de goede procesorde te laat is aangedragen. De rechtbank laat echter in het midden of deze aanvullende toelichting van verweerder vanwege strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moet blijven. De rechtbank heeft deze aanvullende toelichting namelijk niet nodig om inhoudelijk op de zaak te kunnen beslissen, zodat die toelichting reeds om die reden niet bij de beoordeling van het beroep wordt betrokken.
Verlenging overdrachtstermijn
8. Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening komt, indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de betrokkene over te nemen of terug te nemen te vervallen en gaat de verantwoordelijkheid over op de verzoekende lidstaat. Indien de overdracht wegens gevangenzetting van de betrokkene niet kon worden uitgevoerd, kan deze termijn tot maximaal één jaar worden verlengd of tot maximaal 18 maanden indien de betrokkene onderduikt.
9. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 14 december 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3630) overwogen dat uit het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie (ECLI:C:EU:2019:218) volgt dat artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening zo moet worden uitgelegd dat een betrokkene onderduikt wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht, om deze overdracht te voorkomen. Dat is in ieder geval het geval wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd, omdat de betrokkene de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn verplichtingen.
10. De rechtbank maakt uit het dossier op dat verweerder eiser op 18 maart 2025 heeft geïnformeerd over de geplande overdracht op 26 maart 2025 om 13.30 uur. Uit het verslag van het vertrekgesprek dat op 18 maart 2025 met eiser is gehouden volgt dat de regievoerder aan eiser heeft verteld dat hij een dag voor de overdracht, dus op 25 maart 2025, beschikbaar moet zijn op het AZC en zijn kamer, omdat het COa die dag de ophaaltijd komt doorgeven. Verder heeft de regievoerder aan eiser verteld dat hij ook zelf naar de receptie kan gaan en kan vragen naar het ophaaltijdstip. Daarbij heeft de regievoerder eiser erop gewezen dat als hij ervoor kiest om niet aanwezig te zijn en om niet in te stappen voor zijn geplande overdracht, hij zal worden uitgeschreven uit de opvang en de overdrachtstermijn zal worden verlengd.
11. Niet in geschil is dat eiser op 25 maart 2025 om 10.00 uur een afspraak had met zijn gemachtigde in Rotterdam en daar ook is verschenen. Eiser heeft te kennen gegeven dat hij rond 18:30 uur weer op zijn kamer in het AZC was.
12. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat hij van de regievoerder de volgende informatie heeft ontvangen. Medewerkers van de avondploeg van het COa zijn op 25 maart 2025 tussen 17:00 uur en 22:00 uur drie keer naar de kamer van eiser geweest om eiser te informeren over zijn ophaaltijd. Eiser is bij deze drie bezoeken niet aangetroffen op zijn kamer. Bij één van deze bezoeken is wel de kamergenoot van eiser aangetroffen, die aangaf eiser die dag nog wel te hebben gezien.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan deze informatie van verweerder, te meer niet nu die deels wordt onderschreven door de verklaring van eisers kamergenoot en overeenkomt met de informatie uit het ‘Standaardformulier Tijdelijk Buiten Bereik Autoriteiten in de zin van de Dublinverordening ter verlenging van de Uiterste Overdrachtstermijn’. In dat formulier is immers vermeld dat het COa eiser op 25 maart 2025 “meerdere malen” heeft gepoogd te informeren over de ophaaltijd. Hierbij betrekt de rechtbank ook dat de overdracht van eiser op 26 maart 2025 met verhoogde aandacht werd benaderd, omdat de eerdere overdracht van eiser van 10 maart 2025 niet was doorgegaan, omdat het COa was vergeten de ophaaltijd aan eiser door te geven, en de uiterste overdrachtsdatum binnen korte termijn verstreek.
14. Het COa heeft eiser dus in de avond van 25 maart 2025 niet kunnen informeren over de ophaaltijd. Voor zover er sprake is geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden waardoor de medewerkers van het COa eiser in de avond van 25 maart 2025 tot drie keer toe op zijn kamer zijn misgelopen, geldt dat het op de weg van eiser had gelegen om op enig moment die avond zelf naar de receptie van het AZC te gaan en te informeren naar de ophaaltijd. Naar het oordeel van de rechtbank is tijdens het vertrekgesprek op 18 maart 2025 aan eiser voldoende duidelijk gemaakt dat een dergelijk initiatief ook van hem werd verwacht als hij niet steeds op zijn kamer aanwezig zou zijn. Eiser heeft dit echter niet gedaan.
15. In het verweerschrift heeft verweerder verder vermeld, wederom op basis van informatie die van de regievoerder is verkregen, dat eiser op 26 maart 2025 niet op het afgesproken ophaaltijdstip van 06:30 uur is verschenen, waarna medewerkers van Trigion naar de kamer van eiser zijn gegaan om te kijken of eiser daar was. De medewerkers van Trigion hebben geconstateerd dat eiser op dat moment wederom niet aanwezig was op zijn kamer. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om aan deze informatie van verweerder te twijfelen. Ook deze informatie vindt namelijk steun in het ‘Standaardformulier Tijdelijk Buiten Bereik Autoriteiten in de zin van de Dublinverordening ter verlenging van de Uiterste Overdrachtstermijn’. Daarin is namelijk vermeld dat om 6.32 uur is geconstateerd dat eiser op het moment van de overdracht niet in zijn kamer was. Hierbij betrekt de rechtbank ook dat verweerder, onweersproken, heeft toegelicht dat een dergelijke laatste kamercontrole een standaardprocedure is bij een ‘no show’ en dat er dus verhoogde aandacht was voor eisers overdracht (zie overweging 13).
16. Nu eiser dus noch in de avond van 25 maart 2025 noch in de vroege ochtend van 26 maart 2025 door het COa is aangetroffen in zijn kamer, hij niet zelf (in de avond van 25 maart 2025) bij de receptie van het AZC navraag heeft gedaan naar het ophaaltijdstip en hij op 26 maart 2025 niet op het ophaaltijdstip aanwezig was, waardoor de overdracht (wederom) niet kon doorgaan, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is geweest van onderduiken als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening en de daaraan in het arrest Jawo gegeven uitleg (zie overweging 9). Verweerder heeft daarom de overdrachtstermijn kunnen verlengen tot 18 maanden. De hiertoe aangevoerde beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is gezien het voorgaande ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Roozeboom, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.