ECLI:NL:RBDHA:2025:10141

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
AWB - 25 _ 2403
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake uitschrijving uit de Basisregistratie Personen met terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 1 mei 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een uitschrijving uit de Basisregistratie Personen (Brp) van verzoeker. Verzoeker was ambtshalve uitgeschreven per 10 februari 2025 door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, na een melding van de eigenaar van het pand waar hij ingeschreven stond. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het besluit tot uitschrijving onvoldoende zorgvuldig was voorbereid, vooral gezien de leeftijd en gezondheidstoestand van verzoeker, die 82 jaar oud is en als hartpatiënt wordt beschouwd. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een gedegen onderzoek had moeten plaatsvinden voordat tot uitschrijving werd overgegaan. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor het besluit tot uitschrijving werd geschorst en verzoeker met terugwerkende kracht per 10 februari 2025 weer in de Brp moest worden ingeschreven. Tevens werd bepaald dat verweerder het griffierecht van € 194,- aan verzoeker moest vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/2403

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

1 mei 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

tegen

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: C.T. Vervaart-Leenards en Z. Kahveci).

Inleiding

1. Met het (primaire) besluit van 21 maart 2025 heeft verweerder verzoeker ambtshalve uitgeschreven uit de Basisregistratie personen (Brp) [1] met terugwerkende kracht per 10 februari 2025.
1.1.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Hij heeft de
voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 mei 2025 op zitting behandeld.
Hierbij waren aanwezig: de gemachtigden van verweerder. Verzoeker was niet aanwezig.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Verzoeker stond sinds 9 september 2016 ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] (het adres). Op 7 februari 2025 heeft de eigenaar van het pand [bedrijfsnaam 1] B.V. een melding gedaan bij verweerder dat verzoeker feitelijk niet op het adres woont. Daarom is verweerder een adresonderzoek gestart.
2.2.
Bij voornemenbrief van 10 februari 2025 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat een adresonderzoek is gestart en verzoeker binnen twee weken een adreswijziging moet doorgeven of bewijsstukken moet inzenden waaruit blijkt dat hij wel feitelijk op het adres woont. Daarbij is meegedeeld dat eiser kan worden uitgeschreven als hij niet reageert of niet blijkt waar hij feitelijk woont. Bij e-mail van dezelfde datum heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat vernomen is dat hij voor vier weken op vakantie is. Verzoeker wordt verzocht om, zodra hij terug is, zo snel mogelijk zijn verhuizing door te geven.
2.3.
Bij e-mail van 10 februari 2025 heeft verzoeker verweerder meegedeeld dat hij nog steeds op het adres staat ingeschreven en hij niet van plan is om het pand te verlaten. Hij weet niet van wie verweerder heeft vernomen dat hij van adres is veranderd of op vakantie is. Verzoeker vraagt zich af of dit is vernomen van de nieuwe eigenaar of nieuwe verhuurder, [bedrijfsnaam 2] .
2.4.
Op 28 februari 2025 heeft verzoeker bij de meldorganisatiehpb een klacht ingediend over deze verhuurder. Er is gedreigd met uitzetting, omdat hij niet voldoende op zijn kamer aanwezig was. Hij heeft daarover gezegd dat hij vaak afwezig was, omdat hij als zwaar hartpatiënt bij kennissen logeerde die op hem pasten. Verzoeker stelt dat hij de kamer al 45 jaar huurt, nooit achterstallige huur heeft gehad en er geen sprake is van overlast. Verweerder kan dit navragen bij de vorige verhuurder.
2.5.
Bij brief van 14 maart 2025 heeft verweerder verzoeker een herinnering gestuurd van de voornemenbrief van 10 februari 2025 en verzoeker twee weken gegund om een adreswijziging door te geven of bewijzen in te zenden dat hij feitelijk woont op het adres.
2.6.
Met het primaire besluit van 21 maart 2025 heeft verweerder verzoeker uitgeschreven uit de Brp.
2.7.
In het Bezoekverslag van de toezichthouder(s) is vermeld dat op 4 en
14 maart 2025 een huisbezoek is afgelegd, er was niemand aanwezig en er is telkens een brief achtergelaten.
2.8.
Op 24 maart 2025 heeft verzoeker telefonisch contact gezocht met de afdeling onderzoek, waarbij hij heeft gereageerd op het voornemen van 10 februari 2025.
2.9.
Op 25 maart 2025 heeft een huisbezoek plaatsgevonden. De eigenaar van het pand heeft de toezichthouder(s) toegang verschaft tot de kamer van verzoeker en een toelichting gegeven. De eigenaar wil de eerste en tweede etage gaan verbouwen. Er is nog één bewoner. De enige kamer die van verzoeker zou kunnen zijn is een kamer op de eerste etage. Bij het huisbezoek is een volledig ingerichte kamer aangetroffen. Er hing een muffe lucht, er lag een flinke laag stof en men heeft de indruk gekregen dat de kamer geruime tijd niet is gebruikt. De eigenaar heeft gezegd dat verzoeker niet over een huurcontract beschikt, maar wel iedere maand rond de 500 euro betaalt. De vorige eigenaar vond dat best, maar de nieuwe eigenaar heeft na enige tijd de automatische incasso stopgezet.
2.10.
Bij e-mail van 1 april 2025 heeft de verhuurder een nadere toelichting ingezonden in verband met beschuldigingen van verzoeker over het vervangen van een slot, waardoor hij geen toegang meer zou hebben tot zijn kamer en heeft de verhuurder de beschuldigingen van de hand gewezen. Daarbij heeft hij onder meer de bereidheid uitgesproken om met verzoeker tot een minnelijke oplossing te komen. Bij e-mail van 15 april 2025 heeft de verhuurder verder gereageerd.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
3. Verzoeker krijgt gelijk. Het besluit tot uitschrijving van verzoeker is onvoldoende zorgvuldig voorbereid.
4. Daarbij is van belang dat verzoeker op leeftijd is, namelijk 82 jaar, hij zwaar hartpatiënt is en stelt vaak ergens anders te verblijven waar hij in de gaten wordt gehouden in verband met zijn broze gezondheid. In een dergelijke situatie mag meer zorgvuldigheid van verweerder worden verwacht. Een besluit zoals hier aan de orde, waarbij iemand wordt uitgeschreven uit het Brp, kan niet eerder plaatsvinden dan nadat een gedegen onderzoek heeft plaatsgevonden. [2]
5. Weliswaar is er een melding gedaan door de eigenaar op 7 februari 2025 en is verweerder een onderzoek opgestart, maar verzoeker heeft op 10 februari 2025 gereageerd. Na het huisbezoek op 14 maart 2025 heeft verweerder verzoeker twee weken gegund om verder te reageren. Verweerder heeft deze periode echter niet afgewacht en het besluit genomen tot uitschrijving met terugwerkende kracht tot 10 februari 2025. Na het bestreden besluit heeft weer een huisbezoek plaatsgevonden, waarbij de eigenaar betrokken was.
6. Dat bij het huisbezoek is geconstateerd dat er een muffe geur hing en er een laag stof lag is, in het licht van het verhaal van verzoeker dat hij wegens zijn slechte gezondheid als hartpatiënt met hartritmestoornissen vaak bij kennissen verblijft, onvoldoende om te concluderen dat hij daar niet woont. Daar komt bij dat de eigenaar wil verbouwen en er bij gebaat kan zijn dat verzoeker vertrekt. Verder wordt hierbij betrokken dat de verhuurder heeft aangegeven bereid te zijn tot een minnelijke oplossing te komen. Hetgeen er juist op kan duiden dat verzoeker daar wel woont, maar men de huur wil beëindigen.
7. In de bezwaarprocedure kan verweerder het benodigde onderzoek doen en daarbij betrekken hoe de melding en de toelichting van de verhuurder en de eigenaar moeten worden gewogen. Het ligt daarbij in de rede dat verweerder met verzoeker in gesprek gaat en zo nodig een huisbezoek afspreekt.
8. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Dit houdt in dat de uitschrijving van verzoeker uit het Brp met terugwerkende kracht per 10 februari 2025 moet worden hersteld.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Verweerder moet wel het betaalde griffierecht aan verzoeker vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De uitschrijving uit de Brp moet met terugwerkende kracht per
10 februari 2025 worden hersteld;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 194,- aan verzoeker moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2025.
griffier de voorzieningenrechter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 2.22, eerste lid, van de Wet basisregistratie personen (Wet brp).
2.Vergelijk de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank zeeland-West-Brabant van 5 juli 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:4615, r.o. 4.1..