In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. J.A. Pieters, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie vanwege het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet binnen de gestelde termijn van acht weken na een eerdere uitspraak van 14 november 2024 een beslissing heeft genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat de minister een uitdrukkelijke termijn was opgelegd die inmiddels was verstreken.
De rechtbank heeft de minister in beginsel een termijn van twee weken gegeven om alsnog een besluit te nemen, maar gezien de overschrijding van de maximale beslistermijn van 21 maanden, legt de rechtbank een uiterlijke nadere beslistermijn van zes weken op. De rechtbank verbindt aan deze termijn een dwangsom van € 250,- per dag voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 453,50.
De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 5 juni 2025. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt de minister op om binnen zes weken een besluit op de aanvraag bekend te maken.