ECLI:NL:RBDHA:2025:10187

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
NL24.25193
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging met meerderjarige zus

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 10 juni 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) behandeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.J. Eizenga, heeft de aanvraag ingediend om bij haar broer en diens dochter, haar nichtje, te kunnen verblijven. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 25 oktober 2022 afgewezen, en dit besluit is in een later stadium bevestigd. Eiseres is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 29 april 2025 de zaak behandeld. Eiseres voert aan dat zij in Iran een moederrol heeft vervuld voor haar nichtje en dat de afwijzing van de mvv in strijd is met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank oordeelt echter dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar nichtje. Hoewel er hechte persoonlijke banden zijn, is de rechtbank van mening dat de minister de belangenafweging correct heeft gemaakt.

De rechtbank concludeert dat eiseres niet heeft aangetoond dat haar aanwezigheid in Nederland noodzakelijk is voor het welzijn van haar nichtje. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt op 10 juni 2025, en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25193
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en

de Minister van Asiel en Migratie1, (gemachtigde: I.A.G. Lodders).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister de gevraagde mvv mocht weigeren
.Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf bij haar broer (hierna; de referent) en diens dochter, nichtje van eiseres. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 25 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 mei 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en Mohdi als tolk, en de gemachtigde van verweerder.
1 Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. Wel is er sprake van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar nichtje, maar verweerder heeft de belangenafweging in het nadeel van eiseres laten uitvallen.
4. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat eiseres in Iran na de scheiding van haar broer voor haar nichtje heeft gezorgd als ware zij haar moeder. Eiseres houdt nog steeds nauw contact met haar nichtje, die door het vertrek uit Iran en daarmee door de scheiding van eiseres ontwikkelingsproblemen ondervindt, zoals ook blijkt uit de overlegde documenten van Omnia Jeugdzorg. Dagelijks telefonisch contact tussen eiseres en haar nichtje is geen vervanging voor fysieke aanwezigheid van eiseres in Nederland. De minister heeft bij de totstandkoming van het bestreden besluit onvoldoende rekening gehouden met de belangen van het nichtje en hiermee in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 8 van het EVRM en de artikelen 3 en 6 van het IVRK.
5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat tussen eiseres en haar nichtje sprake is van gezinsleven en dat het hier feitelijk gaat over een verzoek om gezinshereniging met een meerderjarig familielid.
6. Uit paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 volgt dat familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen meerderjarigen wordt aangenomen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘more than normal emotional ties’). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) spreekt in dit kader van ‘bijkomende elementen van afhankelijkheid’ die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen. Bij de vraag of daarvan sprake is moeten alle omstandigheden van het geval worden meegewogen, waaronder of iemand vanwege zijn medische toestand afhankelijk is van het familielid (zie de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188).
7. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er niet in geslaagd om zo’n afhankelijkheidsrelatie aan te tonen. Zij heeft verklaard dat zij in Iran voor haar nichtje de moederrol heeft overgenomen en na het vertrek van referent en haar nichtje dagelijks, althans regelmatig contact met haar heeft en regelmatig met referent overlegt over de opvoeding van haar nichtje en hem hierover adviezen geeft. De rechtbank is van oordeel dat het regelmatig met elkaar praten de normale gang van zaken is tussen broers en zussen en dat dit op zichzelf niet maakt dat er sprake is van een bijzondere afhankelijkheid tussen eiseres en referent.
8. Ter onderbouwing van de gestelde bijzondere afhankelijkheidsband tussen eiseres en haar nichtje is onder meer een ongedateerd en niet ondertekend stuk overgelegd, waarvan in de begeleidende brief van 29 maart 2024 is gesteld dat dit afkomstig is van Omnia Jeugdzorg, en een verklaring van Omnia Jeugdzorg van 21 februari 2024, waarin onder meer is gesteld:
“Gezien [minderjarige] lage zelfbeeld en diepgewortelde verlatingsangst, veroorzaakt door herhaalde scheidingen van belangrijke hechtingsfiguren, achten wij een hereniging met haar tante [eiseres] zeer wenselijk voor haar optimale ontwikkeling.”
Verweerder heeft deze brief kenbaar meegewogen in het bestreden besluit, waarin de minister ook heeft meegewogen dat de oorzaken van situatie van het nichtje nog niet bekend zijn en dat er nog een onderzoek volgt naar haar ontwikkeling.
9. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze stukken niet dat de overkomst van eiseres naar Nederland noodzakelijk is voor het welzijn van het nichtje van eiseres. Over een diagnose of een behandeling zijn geen stukken overgelegd. Ter zitting is nog verklaard dat de situatie onveranderd is, en dat inmiddels een psycholoog is ingeschakeld, maar daarvan zijn geen nadere stukken overgelegd. Niet gebleken is van strijd met het bepaalde in artikel 8 van het EVRM en de artikelen 3 en 6 van het IVRK. Deze beroepsgrond slaagt niet.
10. Voor zover eiseres nog heeft willen betogen dat de referent na het bestreden besluit werk heeft gehad en nu bezig is om zijn groot rijbewijs te halen en daarna als vrachtwagenchauffeur aan het werk wil, is de rechtbank van oordeel dat dit omstandigheden betreffen van na het bestreden besluit, dan wel toekomstig onzekere gebeurtenissen, wat gelet op de ex-tunctoetsing door de rechtbank in deze procedure in dit geding geen rol kan spelen.
11. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat de minister terecht heeft aangenomen dat niet aannemelijk is gemaakt het belang van het nichtje niet zodanig groot is dat dit verweerder ertoe heeft moeten brengen om de gevraagde mvv te verlenen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 juni 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.