ECLI:NL:RBDHA:2025:10232

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
NL25.24781
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortduren van de maatregel in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Algerijnse nationaliteit heeft. Eiser was in bewaring gesteld op 19 maart 2025 door de minister van Asiel en Migratie, en deze maatregel werd op 23 april 2025 met maximaal drie maanden verlengd. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij ook om schadevergoeding vroeg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, omdat eiser rechtmatig verblijf heeft in Nederland in afwachting van de behandeling van zijn asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er geen aanleiding is om de maatregel van bewaring onrechtmatig te verklaren. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.24781

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Vos).

Procesverloop

Verweerder heeft op 19 maart 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
In het besluit van 23 april 2025 heeft verweerder de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vw, met ten hoogste drie maanden verlengd.
Verweerder heeft de rechtbank op 3 juni 2025 van het voortduren van de maatregel van bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft desgevraagd een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 10 juni 2025 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1991 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 27 maart 2025 [1] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 26 maart 2025.
4. Eiser voert aan dat verweerder hem in redelijkheid niet in bewaring kan houden gedurende de behandeling van zijn asielaanvraag. Op 23 april 2025 is de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser mag de behandeling van dit verzoek in Nederland afwachten. De behandeling van dit beroep en verzoek om een voorlopige voorziening op zitting is gepland bij deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag op 10 juni 2025. Het had op de weg van verweerder gelegen om de rechtbank te verzoeken de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening eerder te behandelen. Nu verweerder dat niet heeft gedaan heeft verweerder onvoldoende voortvarend gewerkt om de bewaring van eiser zo kort mogelijk te houden.
5. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat de termijn in artikel 59b, tweede lid en derde lid, van de Vw moet worden gezien als maximale termijn waarbinnen verweerder voldoende voortvarend moet handelen om ervoor te zorgen dat de vreemdeling een zo kort mogelijke termijn in bewaring wordt gehouden. [2]
6. Op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vw kan de bewaring krachtens het eerste lid, onderdeel, a, b, of c, worden verlengd met ten hoogste drie maanden indien de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw. Bij de afwijzing van eisers asielaanvraag met het besluit van 23 april 2025 heeft verweerder gebruik gemaakt van deze mogelijkheid en de bewaring met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat sprake van rechtmatig verblijf in voornoemde zin omdat eiser een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend (hangende zijn beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag) en eiser mag dat verzoek in Nederland afwachten. Het is de rechtbank niet gebleken dat daarop uitspraak is gedaan. De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat de bewaring van eiser op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vw in beginsel mag voortduren tot 23 juli 2025 en op dit moment niet onrechtmatig is. Verweerder is immers gehouden om de maatregel van bewaring pas op 23 juli 2025 op te heffen, nu de termijn van verlenging op deze datum ten einde loopt. Anders dan eiser stelt, heeft verweerder de rechtbank verzocht om de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening met voorrang te behandelen omdat de bewaring uiterlijk tot 23 juli 2025 kan voortduren. De rechtbank ziet gelet hierop geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt.
7. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 12 juni 2025 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1157.