In deze zaak heeft eiser op 29 april 2025 voor de tweede keer beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn asielaanvraag, die op 15 maart 2022 was ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft eerder, op 5 december 2024, een beroep van eiser gegrond verklaard en de minister opgedragen om binnen acht weken een besluit te nemen. Deze termijn is inmiddels verstreken en de minister heeft nog steeds geen besluit genomen, waardoor het beroep opnieuw gegrond is verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister een dwangsom van € 7.500,- heeft verbeurd, omdat hij niet tijdig heeft beslist. De rechtbank legt nu een nieuwe dwangsom op van € 200,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Dit is gedaan omdat de minister, ondanks eerdere waarschuwingen en een eerdere gegrondverklaring van een beroep, nog steeds geen besluit heeft genomen op de asielaanvraag van eiser.
Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de minister moet worden betaald. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 453,50. De rechtbank draagt de minister op om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. De uitspraak is gedaan door mr. K. Ides, rechter, en is openbaar gemaakt.