ECLI:NL:RBDHA:2025:10349

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
925019924
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging, bedreiging van ex-partner en vernieling tijdens schorsing voorarrest met oplegging van tbs en gevangenisstraf

Op 5 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging, bedreiging en vernieling. De verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1979, werd beschuldigd van het bedreigen van zijn ex-partner met ernstige geweldsdelicten en het stelselmatig inbreuk maken op haar persoonlijke levenssfeer. Gedurende een periode van twee weken heeft hij haar herhaaldelijk gebeld, dreigende voicemailberichten achtergelaten en zich voor haar woning opgehouden. Daarnaast heeft hij opzettelijk de ruit van haar voordeur vernield. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en heeft deze wettig en overtuigend bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest, en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, wat bijdraagt aan het hoge recidiverisico. Tevens is er een contact- en gebiedsverbod opgelegd voor de duur van vijf jaar, en is de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, waarbij de verdachte € 1.500,- aan schadevergoeding moet betalen. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf afgewezen, omdat de tbs-maatregel niet verenigbaar is met de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/250199-24, 09/040697-25 (ttz. gev.) en 09/092071-24 (tul)
Datum uitspraak: 5 juni 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1979 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode 1] te [plaats 1] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 2] ,
locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 14 november 2024, 24 februari 2025, 3 april 2025 (allen pro forma) en 22 mei 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. K. van Diemen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. V. Poelmeijer naar voren is gebracht.
Namens de benadeelde partij [naam] is door advocaat mr. S. van der Eijk de vordering tot schadevergoeding toegelicht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is -
na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 22 mei 2025- ten laste gelegd dat:
parketnummer 09/250199-24 (hierna: dagvaarding I)
1.
hij in de periode van 19 juli 2024 tot en met 3 augustus 2024 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, [naam] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling
en/of brandstichting, door
- meermaals (via voicemailberichten) bedreigende teksten te sturen waaronder:
"Ik sla je neus alle kanten op elke keer als ik je tegen kom" en/of
"Ik spuit zippo benzine bij je door de brievenbus geloof me, ik steek je hele kanker huis in de fik. Al is het het laatste wat ik doe" of woorden van gelijkende dreigende aard en/of strekking;
2.
hij in of omstreeks de periode van 20 juli 2024 tot en met 3 augustus 2024 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam] , door
- zich veelvuldig voor de woning van die [naam] te begeven,
- met verschillende nummers veelvuldig naar [naam] te (laten) bellen,
- meermaals de voicemail van die [naam] in te spreken,
- meerdere brieven met vreemde en/of dreigende teksten in de brievenbus van die [naam] te stoppen, en/of
- buren en/of kennissen aan te spreken over die [naam] en/of op andere wijze contact te zoeken met familieleden en/of andere contacten van die [naam] , met het oogmerk die [naam] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
parketnummer 09/040697-25 (hierna: dagvaarding II)
hij op of omstreeks 26 januari 2025 te 's-Gravenhage
opzettelijk en wederrechtelijk een (voor)deur) en/of ruit van de (voor)deur, in elk
geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam] , in elk geval aan een
ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of
weggemaakt.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de bij dagvaarding I en II ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
Op nadere standpunten van de officier van justitie zal de rechtbank - voor zover van belang - hierna ingaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van feit 2 van dagvaarding I en vrijspraak van dagvaarding II bepleit. Met betrekking tot feit 1 van dagvaarding I heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op nadere standpunten van de verdediging zal de rechtbank - voor zover van belang - hierna ingaan.
3.3.
Opgave van bewijsmiddelen ten aanzien van dagvaarding I, feit 1
De rechtbank zal voor feit 1 van dagvaarding I met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024247852, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 86).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. de verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 22 mei 2025;
2. het proces-verbaal van aangifte van [naam] , opgemaakt op 1 augustus 2024 (p. 6 - 12).
3. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 4 augustus 2024 , voor zover inhoudende (p. 18 - 20):
voicemailberichten van 27 juli 2024, 1 augustus 2024, 2 augustus 2024;
4. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 4 augustus 2024, voor zover inhoudende (p. 21):
voicemailbericht van 19 juli 2024.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van dagvaarding I, feit 2 en dagvaarding II
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 2
De rechtbank stelt vast dat de verdachte in een periode van ongeveer twee weken
[naam] (hierna: [naam] ) veelvuldig heeft gebeld en meermaals haar voicemail heeft ingesproken. Daarnaast staat vast dat de verdachte zich in voornoemde periode voor de woning van [naam] heeft begeven, meerdere brieven met vreemde en dreigende teksten in de brievenbus van [naam] heeft gestopt en de buren, kennissen en vrienden van [naam] heeft aangesproken. De verdachte heeft genoemde gedragingen deels erkend, maar stelt dat geen sprake was van belaging in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Omdat de verdachte uit dezelfde omgeving komt en zijn nicht in de straat van [naam] woont, worden ook toevallige ontmoetingen meegenomen of momenten waarop de verdachte zelf aangeefster niet heeft gezien. Gelet hierop ontbreekt de vereiste stelselmatigheid voor de belaging, aldus de verdediging.
Juridisch kader
Van belaging, ook wel ‘stalking’ genoemd, is sprake als wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een persoon om diegene te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen. Bij de beoordeling van de vraag of daarvan sprake is, zijn verschillende factoren van belang. Het gaat daarbij om de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Wederrechtelijkheid
De gedragingen van de verdachte waren naar het oordeel van de rechtbank wederrechtelijk, nu de wijze waarop hij contact heeft gezocht met [naam] in strijd is geweest met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betamelijk wordt geacht, gelet op de aard, de duur, de frequentie, en in het bijzonder de inhoud van de door hem verstuurde berichten. Ook na het stopgesprek van 20 juli 2024 is de verdachte doorgegaan met het herhaaldelijk ongewenst contact opnemen met [naam] .
Inbreuk op de persoonlijke levenssfeer
De verdachte heeft [naam] meermaals gebeld en daarbij voicemailberichten ingesproken. Daarnaast heeft hij zich ook meerdere keren opgehouden in de buurt van haar woning, heeft verschillende dreigende brieven achtergelaten in haar brievenbus en heeft personen in haar omgeving aangesproken over [naam] . [naam] heeft in haar aangifte uiteengezet dat zij zich door de hele situatie angstig heeft gevoeld en dat zij een beperking van haar persoonlijke vrijheid heeft ervaren door het handelen van de verdachte.
Opzet en oogmerk
Uit voornoemde omstandigheden blijkt ook dat de verdachte deze inbreuk opzettelijk heeft gemaakt en dat die door de verdachte is gemaakt met het oogmerk om [naam] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Stelselmatigheid
Anders dan door de verdediging gesteld, is naar het oordeel van de rechtbank van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [naam] sprake. De verdachte heeft zich in een periode van ongeveer twee weken, bijna dagelijks, rondom de woning van [naam] begeven, is gaan liggen op het bankje dat voor haar woning stond en heeft dreigende voicemailberichten ingesproken en brieven achtergelaten. Gelet op de gebruikte bewijsmiddelen, in onderling verband bezien, acht de rechtbank de stelling dat de aanwezigheid van de verdachte in de buurt van de woning van [naam] op louter toeval berustte volstrekt ongeloofwaardig.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich aan het onder feit 2 van dagvaarding I ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt. Aangezien de verdachte op 20 juli 2024 een stopgesprek heeft gehad en daarna is doorgegaan met zijn handelen, acht de rechtbank bewezen dat de belaging vanaf die datum heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van dagvaarding II
Gelet op de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte degene is geweest die op 26 januari 2025 de ruit van de voordeur van de woning van [naam] heeft vernield. De rechtbank heeft, gelet op de verklaringen van [naam] en haar dochter, de foto’s van de vernieling waarbij onder meer zichtbaar is dat er glas in de gang van de woning ligt, maar ook gelet op de verklaringen van de buren over de aanwezigheid van de verdachte in de straat en de harde bonken die op dat moment te horen waren, geen enkel aanknopingspunt om aan te nemen dat iemand anders dan de verdachte de vernieling heeft gepleegd, zoals door de verdachte is gesteld. De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de bij dagvaarding I en dagvaarding II ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
dagvaarding I
1.
hij in de periode van 19 juli 2024 tot en met 3 augustus 2024 te 's-Gravenhage, [naam] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling
enbrandstichting, door
- meermaals (via voicemailberichten) bedreigende teksten te sturen waaronder:
"Ik sla je neus alle kanten op elke keer als ik je tegen kom" en "Ik spuit zippo benzine bij je door de brievenbus geloof me, ik steek je hele kanker huis in de fik. Al is het het laatste wat ik doe."
2.
hij in de periode van 20 juli 2024 tot en met 3 augustus 2024 te 's-Gravenhage, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam] , door
- zich veelvuldig voor de woning van die [naam] te begeven,
- met verschillende nummers veelvuldig naar [naam] te bellen,
- meermaals de voicemail van die [naam] in te spreken,
- meerdere brieven met vreemde en dreigende teksten in de brievenbus van die [naam] te stoppen, en
- buren en kennissen aan te spreken over die [naam] en/of op andere wijze contact te zoeken met familieleden en/of andere contacten van die [naam] , met het oogmerk die [naam] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen.
dagvaarding II
hij op 26 januari 2025 te 's-Gravenhage
opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van de voordeur, die
aan [naam] , toebehoorde heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van maatregelen en straf

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, alsmede dat aan de verdachte worden opgelegd de ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: de tbs-maatregel) met een bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: dwangverpleging) en een contact- en locatieverbod als vrijheidsbeperkende maatregelen als bedoeld in artikel 38v lid 2 Sr. Indien de rechtbank komt tot een gemaximeerde tbs-maatregel, heeft de officier van justitie verzocht om daarbij eveneens de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z lid 1 Sr op te leggen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, bij een bewezenverklaring, verzocht geen tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen, omdat de oplegging van de tbs-maatregel niet proportioneel en noodzakelijk is. De verdediging heeft in dat kader gewezen op de huidige wachtlijsten en de grote problemen bij plaatsing in een tbs-kliniek door capaciteitstekort (de zogeheten tbs-passantenproblematiek). In plaats daarvan heeft de verdediging verzocht om een forse taakstraf op te leggen en een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest met een voorwaardelijk deel en daaraan een strikt kader met voorwaarden te verbinden, waaronder een kortdurende opname in een kliniek teneinde de onderliggende problematiek, de alcoholverslaving van de verdachte, aan te pakken. Volgens de verdediging is dit bij uitstek problematiek die zich in een andere vorm laat behandelen dan met de tbs-maatregel. Ten slotte heeft de verdediging verzocht - mocht de rechtbank toch overwegen om de tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen - het onderzoek te heropenen en de psycholoog als deskundige te bevragen over de (on)mogelijkheden van een kortdurende opname in een kliniek, de proportionaliteit van de tbs-maatregel met dwang, en het strafvoorstel van de verdediging.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en belaging van [naam] en vernieling van de ruit van haar voordeur. Zo heeft hij zich in deze periode, soms wel dagelijks, in de buurt van haar woning begeven en dreigende, intimiderende brieven achtergelaten in haar brievenbus en voicemailberichten ingesproken. Ook heeft hij personen in haar directe omgeving benaderd en gesproken over [naam] . Dit terwijl de verdachte wist dat zij op geen enkele wijze contact met hem wilde. Tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis is de verdachte door de rechtbank ook een gebiedsverbod en een contactverbod met de aangeefster opgelegd. Tot twee keer toe heeft de verdachte zijn schorsingsvoorwaarden overtreden door toch weer contact te zoeken met aangeefster en zich te begeven rondom haar woning. Daarbij komt ook dat, terwijl verdachte in een schorsing liep, hij de ruit van de voordeur van [naam] heeft vernield. De verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. Dat de feiten een flinke impact hebben gehad op [naam] is wel gebleken uit de slachtofferverklaring die op zitting door haar is voorgelezen. Hieruit blijkt dat [naam] zich nog steeds onveilig voelt en dat zij veel angst heeft overgehouden aan de gebeurtenissen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 april 2025, waaruit volgt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder op 11 juni 2024 voor drie bedreigingen en de mishandeling van een verbalisant. De verdachte heeft hiervoor een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gekregen. De verdachte heeft onderhavige feiten gepleegd terwijl hij voor de laatste veroordeling nog in een proeftijd liep. Dit alles heeft de verdachte er niet van weerhouden om opnieuw dergelijke misdrijven te plegen. De rechtbank weegt dit in het nadeel van de verdachte mee bij de strafbepaling.
Oplegging van de maatregel
De maatregel van terbeschikkingstelling kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a Sr gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Voor oplegging van de maatregel is voorts vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht. Dat advies mag kort gezegd niet meer dan een jaar oud zijn, tenzij het openbaar ministerie en de verdachte instemmen met gebruik van een ouder advies (artikel 37a, derde lid, Sr). Indien de verdachte zijn medewerking aan een onderzoek door gedragsdeskundigen heeft geweigerd, vervalt voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling de eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek. Dit neemt niet weg dat vereist blijft dat vastgesteld moet worden dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Zonder deze vaststelling is oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling niet mogelijk. Bevolen kan worden dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd, indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist (artikel 37b, eerste lid, Sr).
De rapportages
De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan de dubbelrapportage, uitgevoerd door A.C. Hoek, psychiater en L. Stam, psycholoog. Nadat een vordering van de officier van justitie tot observatie in het Pieter Baan Centrum door de rechtbank is afgewezen, is uiteindelijk een rapport opgesteld door M. Hulshof, gz-psycholoog, gedateerd 2 mei 2025. Deze psycholoog concludeert dat bij de verdachte sprake is van zwakbegaafdheid, ADHD, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in alcoholgebruik.
De psycholoog licht toe dat de verdachte, voortkomend uit de aanwezige psychopathologie, impulsief kan reageren, geen rekening houdt met de grenzen van de ander en niet gevoelig is voor strafrechtelijke consequenties. Er is sprake van beperkte innerlijke remmingen. De verdachte staat niet stil bij de consequenties van zijn gedragingen en dit besef komt pas op momenten dat hij zich in een gestructureerde setting begeeft. Hij belooft op zulke momenten beterschap, maar bij het wegvallen van de structuur, beklijft dit niet. De verdachte heeft moeite met het behouden van zijn zelfcontrole en beschikt over onvoldoende innerlijke
remmingen en verliest snel het overzicht in situaties. Zodra hij middelen tot zich neemt, worden deze beperkingen in negatieve zin versterkt. De psycholoog adviseert om betrokkene het tenlastegelegde feit -indien bewezen- op basis van de aanwezige pathologie in een verminderde mate toe te rekenen. De psycholoog schat het recidiverisico, het risico op letsel en het risico op onttrekken aan voorwaarden hoog in. Vanwege de forse problematiek, het gebrek aan probleembesef, het beperkt ziekte-inzicht en de beperkte responsiviteit wordt ingeschat dat een langdurende behandeling noodzakelijk is. Een kader met voorwaarden wordt niet afdoende geacht, omdat de verdachte vanuit zijn stoornis en gebrek aan ziektebesef en -inzicht niet in staat wordt geacht zich aan de voorwaarden te houden. Gezien de stoornissen, het hoge recidiverisico, de noodzaak voor afwending van het maatschappelijke gevaar en de noodzaak tot waarborging van de klinische behandeling, wordt het kader van de tbs-maatregel met dwangverpleging geadviseerd.
Het oordeel van de rechtbank over de toerekenbaarheid
De rechtbank is van oordeel dat het rapport van de psycholoog op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de bevindingen van de psycholoog worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de conclusie uit het Pro Justitia rapport over en legt die ten grondslag aan haar beslissing over de toerekenbaarheid van de feiten aan de verdachte. De rechtbank stelt vast dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens en rekent de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate toe aan de verdachte.
Het rapport van de reclassering
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 16 mei 2025, waarin de rapporteur concludeert dat sprake is van een hoog recidiverisico. De reclassering adviseert om geen kader met voorwaarden op te leggen, omdat dit niet haalbaar is en niet zal bijdragen aan een totstandkoming van een langdurige gedragsverandering dan het verkleinen van het hoge recidiverisico. Tbs met voorwaarden vraagt een proactieve houding waarbij iemand laat zien dat er sprake is van probleeminzicht en dat hij in staat is zich aan afspraken en voorwaarden te houden. Hiervan is bij de verdachte geen sprake. Uit het onderzoek van de reclassering komt naar voren dat de enige manier om de hoge kans op recidive en daarmee de hoge kans op letsel en gevaar te kunnen verkleinen, is het volgen van een langdurige klinische behandeling binnen een kliniek met een hoog beveiligingsniveau. Verder adviseert de reclassering een contact- en gebiedsverbod als bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen voor de duur van vijf jaren en deze dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Ook adviseert de reclassering het opleggen van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr.
De tbs-maatregel
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat bij de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten ziekelijke stoornissen van de geestvermogens bestonden en dat deze stoornissen ook nu nog bestaan. Uit voormelde adviezen leidt de rechtbank af dat die stoornissen een hoog recidiverisico met zich brengen en dat, teneinde dat risico te verminderen, langdurige en intensieve behandeling van de verdachte noodzakelijk is. De vraag is in welk kader die behandeling moet plaatsvinden. De psycholoog en de reclassering hebben gemotiveerd uiteengezet waarom een kader met voorwaarden niet volstaat. De rechtbank volgt hun conclusies op dat punt. Daarmee komt oplegging van de tbs-maatregel in beeld.
Aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de tbs-maatregel is naar het oordeel van rechtbank voldaan, nu tijdens het begaan van de bewezen verklaarde feiten bij de verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en deze feiten misdrijven betreffen als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 2°, Sr. De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist bovendien het opleggen van de tbs-maatregel. Daartoe is redengevend hetgeen de psycholoog naar voren heeft gebracht over de stoornissen van de verdachte en hoe die hebben bijgedragen tot de thans bewezen verklaarde feiten. Het risico op herhaling en letsel is hoog. Het is daarom onverantwoord om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Daaraan doet niet af dat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij nu echt zal ophouden contact te zoeken met [naam] . Ook als de verdachte dat zou menen, is de kans reëel dat zijn stoornissen maken dat hij toch weer zal terugvallen in delictgedrag. De verdachte heeft al eerder dergelijke uitspraken gedaan, maar heeft daarna toch twee keer gerecidiveerd tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis. De rechtbank is dan ook van oordeel dat oplegging van de tbs-maatregel noodzakelijk is.
De verdediging heeft weliswaar verzocht om aanhouding van de zaak om onderzoek te laten doen naar de eventuele mogelijkheden naar een kader met voorwaarden, maar de rechtbank gaat hieraan voorbij, omdat zij de conclusies van de psycholoog en de reclassering onderschrijft dat de verdachte zich niet aan voorwaarden kan houden gelet op zijn ziektebeeld.
De rechtbank acht zich, gelet op de voorhanden zijnde rapportages, voldoende geïnformeerd en acht het dan ook niet noodzakelijk om de psycholoog als deskundige te laten horen.
Er resteert daarom geen andere mogelijkheid dan de oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging. Gelet op de noodzaak van een klinische behandeling, die niet in een ander kader kan plaatsvinden, eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verpleging van overheidswege.
De rechtbank zal dan ook de terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten en bevelen dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Duur van de tbs-maatregel
Op grond van artikel 38e, eerste lid, Sr gaat de totale duur van de tbs-maatregel een periode van vier jaren niet te boven, tenzij de tbs-maatregel is opgelegd ter zake een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat de in deze zaak bewezen verklaarde feiten niet als zodanig kunnen worden aangemerkt. Belaging kan, evenals bedreiging, niet zonder meer worden aangemerkt als een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dat kan onder omstandigheden anders zijn. In deze zaak zijn er alleen verbale en schriftelijke bedreigingen geuit. Van een fysieke aanranding door verdachte is in deze zaak geen sprake geweest. Gelet op deze feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot de conclusie dat er geen sprake was van een misdrijf dat gericht was tegen, of gevaar veroorzaakte voor, de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen zoals bedoeld in artikel 38e, eerste lid, Sr. Hieruit volgt dat er in de onderhavige zaak sprake is van een gemaximeerde terbeschikkingstelling en dat de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar niet te boven mag gaan.
Gevangenisstraf
Gelet op de ernst van de feiten en het strafblad van verdachte kan niet worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf neemt de rechtbank in strafverzwarende zin in aanmerking het feit dat de verdachte tijdens zijn voorlopige hechtenis verder is gegaan met het benaderen van [naam] en het hem daarbij opgelegde contact- en locatieverbod herhaaldelijk heeft genegeerd. In strafverlagende zin houdt de rechtbank rekening met de verminderde toerekenbaarheid. Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden passend en geboden. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal daarop in mindering worden gebracht.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr
De rechtbank is van oordeel dat het voorkomen van recidive in deze zaak van groot belang is. Hieraan kan oplegging van een maatregel tot vrijheidsbeperking en gedragsbeïnvloeding als bedoeld in artikel 38z Sr bijdragen. Deze maatregel houdt in dat de verdachte zich na de tbs-maatregel aan vrijheidsbeperkende en gedragsbeïnvloedende maatregelen dient te houden en zich moet conformeren aan langdurig toezicht van de reclassering, zodat het risico op herhaling wordt geminimaliseerd. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van deze maatregel is voldaan. De tbs-maatregel wordt gelast en de oplegging van de maatregel is in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen. Ook na afloop van de tbs-maatregel kan de noodzaak voor die maatregel nog bestaan, zeker nu de psycholoog stelt dat een langdurige behandeling noodzakelijk is en sprake is van een gemaximeerde tbs. De rechtbank zal de maatregel daarom opleggen.
Vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr
De rechtbank zal ook een maatregel ex artikel 38v Sr opleggen ter beveiliging van [naam] en ter voorkoming van strafbare feiten door de verdachte. Deze maatregel bestaat uit een contact- en gebiedsverbod, inhoudende dat de verdachte gedurende vijf jaren op geen enkele wijze contact mag opnemen of hebben met [naam] en zich niet zal ophouden in een straal van 500 meter rondom haar woonadres. Voor iedere keer dat de verdachte deze maatregel overtreedt, zal vervangende hechtenis worden toegepast voor de duur van veertien dagen, met een maximum van zes maanden. De rechtbank houdt er ernstig rekening mee dat de verdachte zich jegens aangeefster belastend zal blijven gedragen en wederom een strafbaar feit zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[naam] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 4.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de vordering aanzienlijk te matigen tot een bedrag van
€ 500,- dan wel een bedrag die de rechtbank aangewezen acht.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de bewezen verklaarde feiten. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.500,-. Zij heeft hierbij gekeken naar vergelijkbare gevallen en gelet op de aard en de ernst van de gevolgen voor de benadeelde partij. De rechtbank acht de vordering voor het meerdere onvoldoende onderbouwd en zal de benadeelde partij voor dit deel niet ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan zich voor dit deel alleen tot de burgerlijke rechter wenden.
Conclusies
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de proceskosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk voor schade die door die feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals hierboven bepaald, verschuldigd tot aan de dag dat het bedrag volledig is betaald, ten behoeve van de benadeelde partij.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 21 oktober 2024 gevorderd dat de bij parketnummer 09/092071-24 door de politierechter van de rechtbank Den Haag op 11 juni 2024 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 44 dagen, ten uitvoer wordt gelegd wegens het niet naleven van de algemene voorwaarden. Ter zitting heeft de officier van justitie verzocht om de vordering af te wijzen, gelet op de gevorderde tbs-maatregel met dwangverpleging.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de vordering af te wijzen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Hoewel de verdachte, ondanks het feit dat de proeftijd van voormeld vonnis nog liep, zich wederom schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden die aan de voorwaardelijk opgelegde straf is verbonden, zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen. De rechtbank legt immers in onderhavige strafzaak de tbs-maatregel met dwangverpleging op. Die maatregel verenigt zich niet met de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 37a, 37b, 38e, 38v, 38w, 38z, 57, 285, 285b en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I en dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I, feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van dagvaarding I, feit II:
belaging;
ten aanzien van dagvaarding II:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (DRIE) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast
de terbeschikkingstellingvan de verdachte en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
legt aan de verdachte op de
maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
legt op
de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende:
- dat de veroordeelde zich voor de duur van 5 (vijf) jaren niet zal ophouden binnen een straal van 500 meter van het adres [adres 2] , [postcode 2] [plaats 1] ;
- dat de veroordeelde voor de duur van 5 (vijf) jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met aangeefster [naam] (geboren op [geboortedag 2] 1971)
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 14 (veertien) dagen voor iedere keer dat één van de verboden wordt geschonden, met een maximum van 6 (zes) maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen en of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
de vordering van de benadeelde partij [naam]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam] deels toe tot een bedrag van € 1.500,00, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat zij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 1.500,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals hierboven bepaald, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van
[naam] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 25 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf;
wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 11 juni 2024, gewezen onder parketnummer 09/092071-24, af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M. Meessen, voorzitter,
mr. B.J. van de Griend, rechter,
mr. Y.H.M. de Groot, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Özsoy, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 juni 2025.