ECLI:NL:RBDHA:2025:10466
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen besluit minister van Asiel en Migratie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek van de verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. De verzoekster had een beroep ingediend omdat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig had beslist op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. Op 15 april 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen, waarna de verzoekster haar beroep heeft ingetrokken. Bij deze intrekking heeft zij verzocht om vergoeding van de proceskosten, waarop de minister heeft aangegeven bereid te zijn deze kosten te vergoeden.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. Volgens de Algemene wet bestuursrecht kan de bestuursrechter het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten van de indiener als deze intrekt omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan het beroepschrift. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister inderdaad tegemoet is gekomen aan het beroep van de verzoekster door alsnog een besluit te nemen.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen en de minister veroordeeld tot betaling van € 453,50 aan proceskosten. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de bij het Besluit Proceskosten bestuursrecht (Bpb) vastgestelde tarieven, waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor van 0,5, gezien de eenvoudige aard van de zaak. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is op 12 juni 2025 openbaar gemaakt.