ECLI:NL:RBDHA:2025:10473

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
NL23.37446
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 7 februari 2024, waarin de minister aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleende met ingang van 19 november 2022. Eiser is het niet eens met deze ingangsdatum en heeft beroep ingesteld. De minister heeft gereageerd met een verweerschrift. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel wordt bepaald door het moment waarop een vreemdeling zijn asielwens kenbaar maakt. Partijen hebben ingestemd met een uitspraak zonder zitting.

De rechtbank constateert dat er overeenstemming is tussen partijen dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning ten onrechte is vastgesteld op 19 november 2022. De juiste ingangsdatum is 8 augustus 2022. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en stelt de ingangsdatum vast op 8 augustus 2022. Eiser krijgt een vergoeding voor de proceskosten, vastgesteld op € 907,-. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een lagere wegingsfactor, omdat het geschilpunt niet als zeer licht wordt beschouwd. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier mr. O. El Hihi, en is openbaar gemaakt op 11 juni 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.37446
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

de Minister van Asiel en Migratie1, (gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 7 februari 2024 (het bestreden besluit). In het bestreden besluit heeft de minister aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van
19 november 2022.
2. Eiser is het niet eens met de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3. In de uitspraak van 20 januari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) geoordeeld dat artikel 44, tweede lid, van de Vreemdelingenwet zo moet worden uitgelegd dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel wordt bepaald door het moment dat een vreemdeling in persoon ten overstaan van de autoriteiten zijn asielwens kenbaar maakt. i
4. Partijen hebben een standpunt ingenomen over de gevolgen van laatstgenoemde uitspraak voor de zaak van eiser en hebben toestemming gegeven om zonder zitting uitspraak te doen op het beroep.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet langer in geschil is dat de minister in het bestreden besluit de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ten onrechte heeft vastgesteld op 19 november 2022. Partijen zijn het erover eens dat de juiste ingangsdatum 8 augustus 2022 is.
1. Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is vastgesteld op 19 november 2022. De rechtbank ziet aanleiding om- zoals partijen hebben verzocht- zelf in de zaak te voorzien en de ingangsdatum vast te stellen op 8 augustus 2022.
7. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen reden om wegingsfactor 0,25 toe te passen, zoals de minister heeft verzocht. De rechtbank acht het geschilpunt namelijk niet zeer licht van aard. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de rechtspraak van de Afdelingii.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is vastgesteld op 19 november 2022;
  • stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vast op 8 augustus 2022’;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. O. El Hihi, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 juni 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
ii ECLI:NL:RVS:2025, 707, r.o. 6.