ECLI:NL:RBDHA:2025:10500

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
NL24.42693
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing asielaanvraag en niet-ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag door de Minister van Asiel en Migratie. De eiser had op 22 oktober 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister als kennelijk ongegrond werd afgewezen. Tevens werd aan de eiser een terugkeerbesluit opgelegd. Eiser heeft op 31 oktober 2024 beroep ingesteld tegen dit besluit.

De rechtbank heeft in overweging genomen dat eiser op 13 november 2024 met onbekende bestemming is vertrokken en sindsdien niet meer is verschenen. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat hij niet op de hoogte was van de vertrekmelding en dat hij recent nog contact had gehad met eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen procesbelang meer heeft bij het beroep, aangezien hij kennelijk geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht in Nederland.

Op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, concludeert de rechtbank dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 28 mei 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42693
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen als kennelijk ongegrond. Voorts is besloten dat eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en geen uitstel van vertrek om medische redenen krijgt. Tot slot heeft de minister aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 31 oktober 2024 beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1
2. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij het beroep. In zijn brief van 19 november 2024 heeft de minister naar voren gebracht dat eiser op 13 november 2024 met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank daarop op 6 december 2024 laten weten dat hij daarmee niet bekend was en nog niet zo lang geleden contact met hem heeft gehad over de beroepsprocedure. Ook liet hij weten dat hij, naar aanleiding van de MOB-melding, heeft getracht in contact te komen met eiser, maar dat dit niet meer lukt.
3. Op basis van de stukken in het dossier stelt de rechtbank vast dat eiser op 13 november 2024 met onbekende bestemming is vertrokken en hierna niet meer is verschenen.
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), onder meer van 1 juli 20242, blijkt dat als de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder contact te onderhouden met zijn gemachtigde wordt geconcludeerd dat hij kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. In dat geval heeft de vreemdeling geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep, aldus de ABRvS.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep van eiser niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van L.M. Kalkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 mei 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.