In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, die stelt de Poolse nationaliteit te hebben, betwist de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, namelijk dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, en dat het verwijderingsbesluit van 14 juni 2021 nog steeds van kracht is. Eiser heeft niet voldoende aangetoond dat hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk heeft beëindigd. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden 3a en 3c terecht zijn toegepast en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.