ECLI:NL:RBDHA:2025:1053

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
NL25.1682
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring op grond van artikel 59a Vw - betwisting gronden maatregel - lichter middel - beroep ongegrond

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 9 januari 2025, waarin de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (via een beeldverbinding) en de gemachtigde van de minister. De gemachtigde van eiser is niet verschenen, maar heeft voorafgaand aan de zitting schriftelijk de beroepsgronden ingediend.

De rechtbank beoordeelt of de minister eiser in bewaring mocht stellen, aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd. Het beroep is ongegrond. De minister heeft terecht de maatregel van bewaring opgelegd. De rechtbank legt uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De minister heeft overwogen dat de maatregel nodig is, omdat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank concludeert dat de zware gronden 3a en 3b en de lichte gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen, nu daaruit een risico volgt op onttrekking aan het toezicht.

Eiser betoogt dat de belangenafweging in zijn voordeel had moeten uitvallen, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De rechtbank ziet in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1682

uitspraak van de enkelvoudige kamer 27 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. K.P.E. van Tulden),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 9 januari 2025, waarin de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (via een beeldverbinding) en de gemachtigde van de minister. De gemachtigde van eiser is niet verschenen. Dit heeft ze van tevoren aan de rechtbank doorgegeven. Ze heeft voorafgaand aan de zitting schriftelijk de beroepsgronden ingediend.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. De minister heeft terecht de maatregel van bewaring opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.1.
Eiser betoogt dat de minister de zware gronden 3a, 3b, 3f en 3k niet aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen. Hiertoe voert eiser aan dat aan hem niet kan worden verweten dat hij Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen, omdat hij Nederland is ingereisd om asiel aan te vragen. Daarnaast kan aan eiser niet worden tegengeworpen dat, nu hij zich sinds zijn laatste asielaanvraag op 24 december 2024, telkens beschikbaar heeft gehouden en op de COa-voorziening in Ter Apel is geweest. Eiser heeft op een bepaald moment een verkeerde trein genomen waardoor hij in Limburg is uitgekomen. Verder betoogt eiser dat hij zijn reis- of identiteitsdocumenten niet heeft weggegooid en daarom aan eiser niet kan worden tegengeworpen dat hij zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn documenten. Tot slot betoogt eiser met betrekking tot zware grond 3k dat hij Nederland heeft verlaten omdat hij bang was om overgedragen te worden. Dit heeft echter meer dan een half jaar geleden plaatsgevonden en hieruit valt niet te concluderen dat eiser geen medewerking zou verlenen aan zijn overdracht.
4.2.
De minister heeft de zware grond 3f tijdens de zitting laten vallen.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de zware grond 3a terecht tegengeworpen omdat deze feitelijk juist is. Zoals de minister terecht aan deze grond ten grondslag legt, is eiser namelijk op 21 februari 2024 op illegale wijze via Spanje het Schengengebied ingereisd. Eiser beschikte daarbij niet over een geldig reisdocument of een voor hem geldig visum om het Schengengebied in te reizen. Daarnaast is de biometrie van eiser door Spanje op 21 februari 2024 in Eurodac opgenomen. Hieruit blijkt dat eiser in Spanje geregistreerd stond in het kader van een asielaanvraag en alleen in dat land mag verblijven. [1] Het was eiser daarom niet toegestaan om naar Nederland door te reizen. Daarom is eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Dat eiser een asielaanvraag heeft ingediend, doet niet af aan de feitelijke juistheid van grond 3a en de rechtbank is van oordeel dat uit dit feit een onttrekkingsrisico mag worden afgeleid. Ook kan de minister aan eiser tegenwerpen dat hij zich gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken. Eiser heeft op 24 maart 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland, waarna hij is vertrokken zonder kenbaar te maken waar hij naartoe ging. Op 18 juni 2024 meldde het COa dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. Later bleek uit Eurodac dat eiser op 26 april 2024 een asielaanvraag in had Duitsland ingediend. Vervolgens heeft eiser op 15 juli 2024 een asielaanvraag ingediend in Zwitserland, waarna hij is teruggekeerd naar Duitsland. Daarna is eiser door Duitsland aan Spanje overgedragen, maar is eiser dezelfde avond weer vertrokken. Eiser is Nederland ingereisd en heeft op 24 december 2024 opnieuw een verzoek tot internationale bescherming ingediend en verbleef toen in Ter Apel. Op de nacht van 8 op 9 januari 2025 is eiser aangehouden voor een diefstal in Limburg. Eisers stelling dat hij de verkeerde trein heeft genomen, waardoor hij in Limburg is uitgekomen en hij zich telkens beschikbaar heeft gehouden voor het COa, waardoor de zware grond 3b niet aan hem kan worden tegengeworpen, volgt de rechtbank niet. Uit het feit dat eiser in maart 2024 een asielaanvraag heeft ingediend en enkele weken later met onbekende bestemming is vertrokken om zich pas in december 2024 weer in Nederland te melden blijkt feitelijk juist is dat eiser zich enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat ook uit dit feit een onttrekkingsrisico mag worden afgeleid. [2] Eiser betwist de lichte gronden niet. De zware gronden 3a en 3b en de lichte gronden kunnen, samen met de toelichting daarbij, de maatregel van bewaring al dragen, nu daaruit een risico volgt op onttrekking aan het toezicht. Op de overige zware gronden gaat de rechtbank daarom niet in.
Had de minister moeten volstaan met een lichter middel?
5. Eiser betoogt dat de belangenafweging die wordt gemaakt bij het opleggen van het lichter middel in zijn voordeel had moeten uitvallen. Gelet op het feit dat eisers asielaanvraag nog loopt, had eiser zijn asielaanvraag kunnen afwachten op een AZC, met eventueel het opleggen van een dagelijkse meldplicht.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Uit de zware en lichte gronden van de maatregel van bewaring volgt dat er een onttrekkingsrisico is en dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De minister heeft dit ook voldoende gemotiveerd in het besluit. Hierbij heeft de minister terecht betrokken dat eiser in het verleden met onbekende bestemming is vertrokken. Ook heeft de minister terecht in aanmerking genomen dat eiser in meerdere landen, waaronder Duitsland, Zwitserland, Nederland en Spanje, asiel heeft aangevraagd en zodra hij het benauwd kreeg, hij dan steeds vertrok uit die landen. Eiser is eerder, nadat hij het voornemen kreeg waarin stond dat hij moest terugkeren naar Spanje, weggegaan omdat hij niet terug wilde naar Spanje. Gelet op het voorgaande hoefde de minister geen lichter middel toe te passen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Göbel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van het bepaalde in artikel 9 van de Procedurerichtlijn dan wel artikel 21, eerste lid, van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst.
2.ABRvS, 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:289.