ECLI:NL:RBDHA:2025:10540

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
NL25.16964 en NL25.16965
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Afghaanse nationaliteit met betrekking tot geloofwaardigheid van identiteit en vrees voor vervolging door de Taliban

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2025, met zaaknummers NL25.16964 en NL25.16965, wordt het beroep van eiser, een Afghaanse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 24 maart 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 10 april 2025 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank behandelt zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening op 20 mei 2025. Eiser stelt dat hij door de Taliban wordt gezocht vanwege zijn werkzaamheden voor het leger onder de voormalige regering, maar de rechtbank oordeelt dat zijn identiteit niet geloofwaardig is, omdat hij geen identificerende documenten heeft overgelegd en zijn verklaringen tegenstrijdig zijn. De rechtbank concludeert dat de minister op goede gronden de aanvraag als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen om zijn vrees voor vervolging te onderbouwen, en de rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een samenhangende en aannemelijke onderbouwing van asielmotieven, en bevestigt dat de beoordeling van de geloofwaardigheid van verklaringen zorgvuldig moet gebeuren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.16964 en NL25.16965
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. C.C. Smit),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. W.A. Kleingeld).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter zijn verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser heeft op 24 maart 2025 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 10 april 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. [1]
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 20 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, W.M. Mamik als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt de Afghaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1991. Hij legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser wordt in Afghanistan gezocht door de Taliban omdat hij onder de voormalige regering werkte als voertuigmonteur voor het leger. Leden van de Taliban zijn eiser recent thuis komen zoeken. Eiser is via het dak gevlucht en nadat hij kort heeft ondergedoken bij een vriend in [plaats] , heeft hij Afghanistan verlaten.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser; en
de problemen van eiser met de Taliban in verband met zijn werkzaamheden als voertuigmonteur.
4. Verweerder vindt de nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig, maar zijn identiteit niet. Eiser heeft namelijk zonder goede verklaring geen identificerende documenten overgelegd. [2] Ook eisers problemen met de Taliban vindt verweerder niet geloofwaardig. Eiser heeft namelijk ook hier geen originele documenten van zijn werkzaamheden overgelegd, terwijl dit wel van hem mocht worden verwacht. Daarnaast vormen zijn verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel. [3] Eiser heeft namelijk op verschillende punten tegenstrijdig, vaag en summier verklaard. Daarnaast heeft hij niet inzichtelijk gemaakt waarom de Taliban juist hem zou zoeken. Eiser heeft daarom geen vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin [4] en hij loopt geen reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. [5] Verweerder wijst de aanvraag van eiser af als kennelijk ongegrond, omdat hij zijn paspoort heeft weggemaakt en omdat hij kennelijk inconsequente en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. [6]
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Allereest heeft hij in de beroepsfase nog zijn originele tazkera overgelegd, zodat zijn identiteit vast is komen te staan. Eisers problemen heeft verweerder ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Ten eerste is de werkwijze die verweerder sinds juli 2024 hanteert voor de geloofwaardigheidsbeoordeling [7] te beperkt door te veel nadruk te leggen op documenten. Daarnaast zijn eisers verklaringen niet tegenstrijdig en vaag. Verweerder heeft in de beoordeling eisers referentiekader qua cultuur en opleidingsniveau onvoldoende meegenomen. Daarnaast blijkt uit landeninformatie [8] dat de Taliban oud-overheidsfunctionarissen vervolgt en daarbij ook willekeurig handelt. Verweerder mocht eisers aanvraag niet als kennelijk ongegrond afwijzen omdat eiser een verklaring heeft voor de ontbrekende documenten en omdat hij niet tegenstrijdig heeft verklaard. Tot slot had verweerder moeten beoordelen of eiser bij terugkeer naar Afghanistan risico loopt, omdat hij in het westen is geweest. Ter onderbouwing van dit laatste standpunt verwijst eiser naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter. [9]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. De rechtbank zal dit oordeel hieronder uitleggen.
De identiteit van eiser
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers identiteit op goede gronden en deugdelijk gemotiveerd ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder mocht er namelijk op wijzen dat eiser zijn identiteit niet met documenten heeft onderbouwd en daar geen goede verklaring voor heeft. Dat eiser in beroep zijn tazkera heeft overgelegd, maakt dit niet anders. Uit de verklaring van onderzoek van 16 mei 2025 blijkt weliswaar dat Bureau Documenten de tazkera echt heeft bevonden, maar ook dat niet vastgesteld kan worden of het document bevoegd is afgegeven en inhoudelijk juist is. De rechtbank volgt verweerder daarom in zijn betoog dat de identiteit van eiser ook hiermee niet aannemelijk is geworden.
De geloofwaardigheid van eisers werkzaamheden en problemen
8. De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft op 6 maart 2025 uitspraak gedaan over de nieuwe werkwijze van verweerder voor de geloofwaardigheidsbeoordeling. [10] Uit deze uitspraak volgt dat de nieuwe werkwijze geen verhoogde bewijsmaatstaf bevat die in strijd is met het Unierecht. Wel moet verweerder alle omstandigheden in een specifiek geval altijd in samenhang beoordelen om tot een conclusie over de geloofwaardigheid te komen. Verweerder mag de cumulatieve voorwaarden uit artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 dus niet als strikte checklist toetsen. De grond van eiser dat de werkwijze van verweerder met betrekking tot de geloofwaardigheidsbeoordeling op zichzelf te streng is, slaagt dus niet.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in deze zaak ook deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij eisers werkzaamheden en zijn problemen met de Taliban als gevolg van die werkzaamheden ongeloofwaardig vindt. Verweerder mocht namelijk aan eiser tegenwerpen dat zijn verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Allereerst mocht verweerder hierbij betrekken dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over wie zijn paspoort aan de douane heeft getoond tijdens zijn vertrek uit Afghanistan. Wat betreft eisers werkzaamheden mocht verweer erop wijzen dat eiser weinig heeft kunnen vertellen over zijn taken en collega’s. Anders dan eiser betoogt, heeft verweerder eisers referentiekader op cultureel gebied en vanwege zijn gebrek aan opleiding niet miskend. Verweerder verwacht namelijk niet van eiser dat hij verklaart over het privéleven van zijn collega’s, maar juist over bijvoorbeeld het karakter van zijn collega’s en over wat voor onderwerpen zij bespraken. Hierover moet eiser kunnen verklaren los van zijn referentiekader. Ook mocht verweerder, ongeacht eisers referentiekader, verwachten dat hij meer feitelijke omschrijvingen kon geven van zijn werkzaamheden. Dit geldt te meer omdat eiser stelt dat hij deze werkzaamheden ruim tien jaar heeft verricht. Omdat eisers werkzaamheden niet geloofwaardig zijn, hoefde verweerder ook niet aannemelijk te vinden dat de Taliban eiser in het vizier had of zijn huis is binnengevallen. Daar komt bij dat eiser ook zelf heeft verklaard niet te weten waarom de Taliban juist hem zocht [11] en dat niet duidelijk is geworden waarom eiser vier jaar na het einde van zijn werkzaamheden nog relevant is voor de Taliban. Verweerder mocht daarnaast aan eiser tegenwerpen dat hij vaag en summier heeft verklaard over de inval door de Taliban bij zijn woning. Eiser kon, ondanks herhaaldelijk doorvragen, niet duidelijk verklaren over hoe de inval heeft plaatsgevonden en hoe hij ongezien kon vluchten. Verweerder heeft in deze beoordeling ook kenbaar de door eiser geschetste situatie in en om het huis betrokken. [12] De landeninformatie die eiser in beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Uit het bestreden besluit blijkt namelijk dat verweerder recente landeninformatie heeft betrokken in de besluitvorming. [13] Verweerder heeft immers met verwijzing naar het Algemeen Ambtsbericht van 2023 gemotiveerd gesteld dat de Taliban onderscheid maakt tussen personen die voor de voormalige regering werkten op basis van hun positie. Het was aan eiser om aannemelijk te maken dat de Taliban hem toch specifiek zocht ondanks zijn gebrek aan bijzondere positie. Eiser is hier niet in geslaagd. De documenten die eiser heeft overgelegd maken het voorgaande niet anders. Verweerder heeft deze documenten kenbaar betrokken in de besluitvorming. [14] Omdat het gaat om kopieën waaruit ook niet blijkt dat eiser na of tot en met 2012 voor het leger heeft gewerkt, mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat deze niet opwegen tegen de verklaringen van eiser.
Kennelijk ongegrond
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan eiser mocht tegenwerpen dat hij zijn paspoort waarschijnlijk te kwader trouw heeft kwijtgemaakt. Er is namelijk niet gebleken dat hij het paspoort onder dwang moest afstaan. Alleen al om die reden mocht verweerder de asielaanvraag van eiser afwijzen als kennelijk ongegrond.
Vrees vanwege terugkeer uit het westen
10. De grond van eiser dat hij bij terugkeer naar Afghanistan zal worden gezien als verwesterd en daarom een gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade, slaagt niet. Eiser heeft deze grond niet onderbouwd met feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat hij verwesterd is of zo wordt gezien. De rechtbank ziet in de door eiser aangehaalde uitspraak van de hoogste bestuursrechter [15] geen reden om tot een ander oordeel te komen. Uit die uitspraak blijkt namelijk dat uit openbare bronnen niet volgt dat vreemdelingen die in een westers land hebben verbleven, alleen al om die reden een reëel risico op ernstige schade lopen bij terugkeer naar Afghanistan. [16] In combinatie met individuele factoren kan een reëel risico aannemelijk zijn, maar eiser heeft geen dergelijke factoren naar voren gebracht. Daar komt bij dat eiser juist pas kort in Nederland is en in detentie verblijft, waardoor het ook niet aannemelijk is dat hij gedurende zijn verblijf in Nederland is verwesterd of zo zal worden gezien.

Conclusie en gevolgen

11. Verweerder heeft de aanvraag mogen afwijzen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
11.1.
Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
11.2.
Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. H.S. van Wessel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op basis van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 (Vw 2000) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d en e, van de Vw 2000.
2.Artikel 31, zesde lid, onder b van de Vw 2000.
3.Artikel 31, zesde lid, onder c van de Vw 2000.
4.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Artikel 30b, eerste lid, onder d en e van de Vw 2000.
7.Zie Werkinstructie 2024/6 Geloofwaardigheidsbeoordeling (asiel) van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
8.Namelijk het Algemeen Ambtsbericht Afghanistan van juni 2023, het rapport
11.Zie pagina 12 en 13 van het verslag nader gehoor.
12.Zie pagina 5 van het bestreden besluit.
13.Zie pagina 5 van het voornemen en pagina 4 van het bestreden besluit.
14.Zie pagina 4 van het voornemen.
16.Zie ECLI:NL:RVS:2024:4647, punt 11.2.