ECLI:NL:RBDHA:2025:3440

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
NL24.47284
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van homoseksuele eiser uit Senegal

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over de afwijzing van de asielaanvraag van een eiser uit Senegal, die stelt te vrezen voor vervolging vanwege zijn homoseksuele gerichtheid. De eiser had op 1 november 2024 een aanvraag ingediend, die op 21 november 2024 door de minister van Asiel en Migratie als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 18 december 2024, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling, zoals vastgelegd in Werkinstructie 2024/6, niet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank oordeelt dat de cumulatieve voorwaarden uit artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn niet als een strikte checklist mogen worden gehanteerd. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende gemotiveerd heeft waarom de verklaringen van de eiser ongeloofwaardig zijn, en dat de aanvraag als kennelijk ongegrond mocht worden afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond en laat de afwijzing in stand.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.47284

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Franca).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 1 november 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 21 november 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. [1]
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 18 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, S. Smits-Chatain als tolk en de gemachtigde van verweerder.
1.3.
Op 23 december 2024 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak doorverwezen naar de meervoudige kamer.
1.4.
Bij bericht van 9 januari 2025 heeft de rechtbank laten weten dat zij het niet nodig vindt om een nadere zitting te houden. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om binnen een week te laten weten of zij behoefte hebben aan een nadere zitting. Nu partijen niet hebben gereageerd, heeft de rechtbank een nadere zitting achterwege gelaten en het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt de Senegalese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1990. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij homoseksueel is en dat hij daarom twee keer is mishandeld. Eiser moest na deze incidenten onderduiken bij zijn oma. Eiser vreest bij terugkeer vanwege zijn homoseksuele gerichtheid weer mishandeld of zelfs vermoord te worden.
2.1.
Volgens verweerder bevat eisers asielrelaas twee asielmotieven:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • homoseksuele gerichtheid.
2.2.
Verweerder vindt eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Verweerder vindt eisers homoseksuele gerichtheid ongeloofwaardig. Volgens verweerder vormen eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel. [2] Dat baseert verweerder op verschillende tegenwerpingen. Zo heeft eiser oppervlakkig en onpersoonlijk verklaard over zijn gevoelens en hoe die zijn ontstaan, heeft hij onpersoonlijk verklaard over de verhouding tussen zijn religie en seksuele gerichtheid en heeft hij tegenstrijdig verklaard over of hij zijn geloof nog praktiseert. Verder werpt verweerder tegen dat eiser summier en oppervlakkig heeft verklaard over zijn relatie en dat hij niets kan verklaren over organisaties die opkomen voor LHBTI’ers in Senegal. Ten aanzien van de gestelde problemen werpt verweerder tegen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de mishandelingen en over de strafbaarheid van homoseksuele handelingen in Senegal, dat eiser niet weet door wie hij wordt gezocht, dat eiser veilig bij zijn oma heeft kunnen verblijven en dat eiser ten opzichte van zijn buurman (die ook in de Nederlandse asielprocedure zit) tegenstrijdig heeft verklaard over de tweede mishandeling. Eiser heeft daarom geen gegronde vrees voor vervolging en hij loopt geen reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 4 van het Handvest [3] of artikel 3 van het EVRM [4] . Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond omdat eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst [5] en omdat eiser kennelijk inconsequente en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. [6]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Het betoog van eiser valt grofweg op te delen in drie onderdelen. De rechtbank zet die hieronder uiteen.
3.1.
Allereerst voert eiser aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat verweerder er niet zonder nader onderzoek vanuit mocht gaan dat hij eiser op twee achtereenvolgende dagen mocht horen. Het uitgangspunt is namelijk dat een vreemdeling op één dag wordt gehoord en uit het medisch advies niet volgt dat de medisch adviseur tot de conclusie is gekomen dat eiser op twee achtereenvolgende dagen kon worden gehoord. Eiser heeft veel pijn en er was geen adequate behandeling voor hem.
3.2.
Ten tweede betoogt eiser dat verweerder zijn gestelde homoseksuele gerichtheid ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Dit komt enerzijds omdat de nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling van verweerder in strijd is met het Unierecht en anderzijds omdat verweerder ten onrechte stelt dat eiser op bepaalde punten tegenstrijdig heeft verklaard. Over de nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling van verweerder voert eiser aan dat deze in strijd is met de Kwalificatierichtlijn [7] en het Handvest. Daarvoor heeft hij verschillende argumenten. Allereerst wijst eiser op de bewijsmaatstaf. Die is volgens eiser te hoog omdat daaraan nu alleen wordt voldaan als een vreemdeling originele en objectieve documenten overlegt die het hele relaas onderbouwen. In alle andere gevallen wordt alleen nog maar onderzocht of het voordeel van de twijfel van toepassing is. Hij wijst hierbij op meerdere arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) [8] en op rapporten van het European Union Agency for Asylum (hierna: EUAA). [9] Eiser voert verder aan dat verweerder de Kwalificatierichtlijn te strikt en in strijd met artikel 4 en 18 van het Handvest uitlegt door het hele asielrelaas ongeloofwaardig te achten als aan één van de cumulatieve voorwaarden uit artikel 4, vijfde lid, van die richtlijn niet wordt voldaan. [10] Hij wijst hierbij op stukken van het EHRM [11] en richtlijnen van het UNHCR [12] . De cumulatieve voorwaarden mogen niet als zelfstandige toets en als checklist worden gebruikt om de geloofwaardigheid te beoordelen. In dit kader wijst eiser nog op de Nederlandse taalversie van artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn ten opzichte van de Engelse en Franse versies en op een arrest van het Hof. [13]
3.3.
Tot slot voert eiser aan dat verweerder de aanvraag niet als kennelijk ongegrond mocht afwijzen. Verweerder heeft twee kennelijke afwijzingsgronden gehanteerd [14] , maar beide kunnen niet worden tegengeworpen. Over de eerste (kennelijke) afwijzingsgrond voert eiser aan dat Senegal niet als een veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Het is namelijk niet mogelijk om een land als veilig aan te merken als bepaalde groepen zijn uitgezonderd (zoals het geval is bij Senegal). De tweede (kennelijke) afwijzingsgrond had verweerder niet mogen toepassen omdat eisers identiteit en nationaliteit geloofwaardig zijn geacht en omdat eiser geen verklaringen heeft gegeven die in strijd zijn met geverifieerde landeninformatie.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Zorgvuldigheid
4. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat hij twee achtereenvolgende dagen is gehoord. De rechtbank vindt hiervoor het volgende van belang. Voorafgaand aan het gehoor is eiser door MediFirst onderzocht. Uit het rapport van MediFirst blijkt dat er beperkingen zijn voor het horen als gevolg van de medische klachten van eiser. Medifirst heeft daarbij een aantal adviezen meegegeven aan verweerder. De rechtbank is van oordeel dat uit het verslag van het nader gehoor blijkt dat de hoormedewerker voldoende rekening heeft gehouden met eisers beperkingen en de adviezen van MediFirst heeft opgevolgd. Zoals verweerder verder tijdens de zitting terecht heeft gesteld, heeft eiser niet onderbouwd waarom het horen op twee achtereenvolgende dagen niet toegestaan zou zijn. Het enkele feit dat in het MediFirst-advies niet is opgenomen dat eiser twee dagen achter elkaar kan worden gehoord, is hiervoor onvoldoende. Overigens heeft eiser ook geen concrete punten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt dat dit niet zou kunnen en dat hij dus is benadeeld doordat hij twee dagen achter elkaar is gehoord. Deze beroepsgrond van eiser slaagt dus niet.
De geloofwaardigheidsbeoordeling
4.1.
Met de publicatie van Werkinstructie 2024/6 (hierna: WI 2024/6) heeft verweerder een nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling geïntroduceerd voor asielzaken. De oude Werkinstructie 2014/10 is hiermee vervangen. Verweerder heeft deze nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling ook vastgelegd in zijn beleid. [15] Voor de leesbaarheid van deze uitspraak zet de rechtbank hieronder kort het nieuwe kader uiteen.
4.2.
In de nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling wordt onderscheid gemaakt tussen twee stappen. In stap 1 gaat het om het verzamelen van informatie. De vreemdeling zal alle relevante elementen ter staving van zijn asielaanvraag moeten indienen. Bij het vaststellen van de relevante feiten en omstandigheden is sprake van een samenwerkingsverplichting tussen de vreemdeling en verweerder. Verweerder zal in stap 1 uiteindelijk de asielmotieven vaststellen en die daarna op geloofwaardigheid toetsen (stap 2).
Stap 2 gaat over de daadwerkelijke beoordeling van de geloofwaardigheid van de asielmotieven. In stap 2 wordt onderscheid gemaakt tussen stap 2a en stap 2b. In stap 2a wordt beoordeeld of een vreemdeling voldoende bewijsmateriaal heeft overgelegd om het betreffende asielmotief aannemelijk te maken. Als aan stap 2a niet wordt voldaan, gaat verweerder over naar stap 2b. In die stap toetst verweerder aan de vijf cumulatieve voorwaarden om de geloofwaardigheid te beoordelen. In WI 2024/6 is bepaald dat als het asielmotief niet aan één of meerdere van de vijf voorwaarden voldoet, het asielmotief niet geloofwaardig is. In de Vreemdelingencirculaire is aangegeven dat als niet aan alle vijf de voorwaarden is voldaan het asielmotief niet geloofwaardig is. [16]
4.3.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat sprake is van een hogere bewijsmaatstaf waarbij alleen aan die maatstaf wordt voldaan als er originele en objectieve documenten zijn overgelegd die het asielmotief aannemelijk maken. Zoals verweerder in het verweerschrift en tijdens de zitting heeft uitgelegd, wordt in stap 2a gekeken of het asielmotief alleen al op basis van objectief bewijsmateriaal geloofwaardig kan worden geacht. Als dat niet het geval is, worden alle stukken en omstandigheden betrokken bij stap 2b. Daarbij worden alle verklaringen van de vreemdeling, al het overgelegde bewijsmateriaal en alle overige omstandigheden betrokken en in samenhang beoordeeld. Net als voorheen laat verweerder dus geen stukken of verklaringen buiten beschouwing. Er is met deze werkwijze in zoverre dus geen sprake van een hogere bewijsmaatstaf die in strijd is met het Unierecht. Verweerder heeft tijdens de zitting ook bevestigd dat niet bedoeld is met de nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling een hogere bewijsmaatstaf aan te leggen dan voorheen.
4.4.
In stap 2b wordt door verweerder aan de cumulatieve voorwaarden getoetst. Uit de Nederlandse taalversie van deze bepaling volgt dat de vreemdeling ondanks het ontbreken van bepaald bewijsmateriaal geloofwaardig wordt geacht en hem het voordeel van de twijfel wordt gegund als hij aan de cumulatieve voorwaarden voldoet. Met andere woorden, als de vreemdeling aan de vijf voorwaarden voldoet, leidt dit automatisch tot het geloofwaardig achten van het asielmotief. De rechtbank wijst in dit kader ook op de passage uit het verweerschrift waarin dit wordt bevestigd door het EASO (de voorganger van het EUAA): “
When all five criteria are met, the case officer should apply Article 4(5) QD (give the benefit of the doubt) and accept the material fact. There would after all be no reason not to do so” [17] .
4.5.
Andersom valt volgens de rechtbank niet uit artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn af te leiden dat verweerder steeds zonder meer tot de conclusie kan komen dat een asielmotief ongeloofwaardig is als aan één of meerdere van de cumulatieve voorwaarden niet wordt voldaan. Voor zover uit de stellige formulering in het beleid en WI 2024/6, zoals hiervoor weergegeven aan het eind van overweging 4.2, zou moeten worden afgeleid dat verweerder hier anders over denkt, geldt dat eiser gevolgd kan worden in het standpunt dat dit tot een beoordeling strijdig met artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn kan leiden. Verweerder heeft evenwel zelf in het verweerschrift aangegeven, onder verwijzing naar de Procedurerichtlijn [18] , dat de toetsing niet zo strikt wordt gehanteerd. Daarbij is als voorbeeld genoemd dat een asielverzoek niet enkel wordt afgewezen op grond van de omstandigheid dat een verzoek niet zo snel mogelijk is gedaan terwijl daar geen overtuigende verklaring voor is gegeven, zonder aandacht te besteden aan de overige aspecten die van invloed kunnen zijn op de geloofwaardigheid. Een asielmotief zal dus doorgaans evenmin enkel om die reden ongeloofwaardig worden geacht. In het verweerschrift wordt dit verder bevestigd door erop te wijzen dat het nadrukkelijk niet de bedoeling is dat een beslismedewerker zonder enig nader onderzoek alleen focust op de vraag of een asielverzoek binnen de termijn van 48 uur is ingediend. Verweerder erkent in het verweerschrift dat dit zich niet zou verdragen met de verplichtingen die op hem rusten en heeft bovendien tijdens de zitting aangegeven dat stap 2b in zoverre ook niet erg verschilt ten opzichte van de eerdere werkwijze.
4.6.
De rechtbank ziet het voorgaande ook bevestigd in jurisprudentie van het Hof, in overige taalversies van de Kwalificatierichtlijn en in stukken van het EUAA. Zo heeft het Hof in het arrest X en Y geoordeeld dat “
bepaalde aspecten van de verklaringen van verzoeker, ondanks het eventuele ontbreken van bewijsmateriaal daarvoor,geen nadere bevestigingbehoeven, mits aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 4, lid 5, onder a) tot en met e), van deze richtlijn is voldaan. [19] . Hieruit blijkt dat een nadere bevestiging wél nodig is als niet aan de cumulatieve voorwaarden wordt voldaan. De mogelijkheid bestaat dus om een asielmotief in bepaalde gevallen geloofwaardig te achten ondanks dat strikt genomen niet aan alle cumulatieve voorwaarden is voldaan. Deze lezing blijkt ook uit de Engelse, Franse en Duitse taalversies van artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn. Zo staat in de Engelse taalversie: “
… where aspects of the applicant’s statements are not supported by documentary or other evidence, those aspectsshall not need confirmationwhen the following conditions are met…”. De Franse en Duitse taalversies hebben eenzelfde strekking. Tot slot wijst de rechtbank op een stuk van het EASO dat vermeldt:
“… given the limited scope of Article 4(5), a failure to meet such a conditioncannot be conclusiveas to the credibility of the applicant’s overall account”. [20] Uit het voorgaande volgt dat de cumulatieve voorwaarden dus niet als een strikte checklist kunnen worden getoetst door verweerder, maar dat alle omstandigheden altijd in samenhang beoordeeld zullen moeten worden om tot een conclusie over de geloofwaardigheid te komen. Een andere lezing zou ook niet stroken met het absolute verbod op refoulement uit artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. De rechtbank zal dus in elke zaak moeten beoordelen of verweerder op overtuigende wijze heeft gemotiveerd waarom een asielmotief volgens hem al dan niet geloofwaardig is en daarbij rekening moeten houden met alle relevante aspecten.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de toegepaste geloofwaardigheidsbeoordeling in de onderhavige zaak niet in strijd met het Unierecht heeft gehandeld. Verweerder heeft alle cumulatieve voorwaarden getoetst en alle feiten en omstandigheden betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. Ook de door eiser overgelegde documenten zijn daarin betrokken. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom aan deze documenten geen of een lage bewijswaarde wordt toegekend als het gaat om het onderbouwen van de gestelde asielmotieven. Verweerder heeft niet slechts één cumulatieve voorwaarde tegengeworpen en vervolgens nagelaten de overige voorwaarden te toetsen. Net als bij de voorheen gehanteerde geloofwaardigheidsbeoordeling is verweerder uitgebreid ingegaan op de verklaringen van eiser waarbij is uitgelegd waarom bepaalde vaagheden en inconsistenties in zijn verklaringen zijn tegengeworpen.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met toepassing van de nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling niet ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat eisers gestelde homoseksuele gerichtheid ongeloofwaardig is. Verweerder heeft mogen tegenwerpen dat eiser oppervlakkig en onpersoonlijk heeft verklaard over (het ontstaan van) zijn gevoelens. Zo heeft de hoormedewerker op dit onderwerp meerdere keren doorgevraagd, maar blijft eiser met name steken in het beschrijven van seksuele gevoelens. Ook heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiser summier en oppervlakkig heeft verklaard over de relatie die hij zou hebben gehad. Zo kan eiser niet meer vertellen over zijn gestelde voormalige partner dan dat hij liedjes zong, een single had en een danser was. [21] Ook verklaart eiser dat hij zich niet alle activiteiten met zijn ex-partner kan herinneren. Als eiser wordt gevraagd naar de gevoelens die hij destijds voor zijn ex-partner had, antwoordt hij dat die net als de gevoelens voor anderen waren omdat het een goed mens is. Op de vraag wat eiser leuk vond aan zijn ex-partner, verklaart eiser: “
Ik vond het leuk om hem te zien. Hij woonde niet alleen. De sfeer en alles met hem was goed”. [22] Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat hij in dit opzicht meer van eiser mocht verwachten. Dit standpunt van verweerder is niet bestreden.
4.9.
Daarnaast heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de problemen die eiser zou hebben ondervonden vanwege zijn homoseksuele gerichtheid. Zo heeft eiser verklaringen gegeven die tegenstrijdig zijn met de aangifte die hij heeft overgelegd. Eiser verklaart stellig dat de tweede mishandeling op 14 augustus 2024 heeft plaatsgevonden, maar op de aangifte staat 15 augustus 2024. Als eiser hiermee geconfronteerd wordt, geeft hij aan dat dit komt omdat hij pas een dag later aangifte deed. [23] Verweerder heeft terecht opgemerkt dat ook dit tegenstrijdig is aan de aangifte, nu daarop staat dat die is gedaan op 17 augustus 2024. [24] Daarbij komt dat verweerder ook heeft mogen tegenwerpen dat de inhoud van de aangifte verschilt van de verklaringen die eiser daarover heeft gegeven, terwijl de aangifte namens eiser zou zijn opgesteld. Zo verklaart eiser aan het begin in het nader gehoor dat beide mishandelingen (in 2021 of 2022 en in 2024) hebben plaatsgevonden op straat na een verjaardagbezoek. In voornoemde aangifte van het tweede incident in 2024 staat echter vermeld dat de mishandeling zou hebben plaatsgevonden in een sociaal centrum waar gesprekken werden gevoerd over de strafbaarheid van homoseksualiteit. Als eiser wordt geconfronteerd met de verklaring van zijn buurman (die ook in de asielprocedure zit), dat een van de mishandelingen bij een voetbalstadion was, geeft eiser aan dat dat niet klopt. [25] In de correcties en aanvullingen, in de zienswijze en in beroep geeft eiser aan dat de eerste mishandeling bij het stadion was en de tweede mishandeling bij een verjaardag. Als dit gevolgd zou moeten worden, zou eiser alsnog tegenstrijdig hebben verklaard over beide incidenten. Ten aanzien van het eerste incident heeft eiser op een ander moment in het nader gehoor uitgebreid verteld over het eerste incident waarbij hij wederom aangeeft dat het incident plaatsvond na een verjaardag en dus niet bij een voetbalstadion. [26] Ten aanzien van het tweede incident blijft voornoemde tegenstrijdigheid tussen de verjaardag of het sociaal centrum overeind. De rechtbank is van oordeel dat verweerder al op basis van de voorgaande tegenwerpingen voldoende heeft gemotiveerd waarom hij eisers verklaringen over zijn homoseksuele gerichtheid en de als gevolg daarvan ontstane problemen ongeloofwaardig vindt. De overige tegenwerpingen die verweerder in de besluitvorming heeft genoemd, laat de rechtbank daarom onbesproken.
Kennelijk ongegrond
4.10.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond heeft mogen afwijzen omdat eiser kennelijk inconsequente en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. De rechtbank verwijst hiervoor naar de tegenstrijdige verklaringen die verweerder heeft tegengeworpen en die onder 4.9 zijn besproken. Van belang is daarbij ook dat het gaat om opvallende tegenstrijdige en inconsequente verklaringen die zien op de kern van eisers asielrelaas. [27]
4.11.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat voor deze afwijzingsgrond vereist is dat de verklaringen van een vreemdeling aantoonbaar in strijd moeten zijn met voldoende geverifieerde landeninformatie. Dit laatste vereiste heeft geen betrekking op kennelijk inconsequente en tegenstrijdige verklaringen. Deze kunnen immers worden geconstateerd door enkel naar het relaas te kijken. Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt eveneens dat dit geen vereiste is. [28] Ten slotte wijst de rechtbank voor deze conclusie op de memorie van toelichting [29] die hoort bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van de Procedurerichtlijn en de Opvangrichtlijn [30] .
4.12.
Het betoog dat deze afwijzingsgrond niet kan worden toegepast als de identiteit en nationaliteit geloofwaardig zijn geacht, slaagt evenmin. De rechtbank wijst hierbij op verschillende uitspraken van de hoogste bestuursrechter waarbij de geloofwaardig geachte identiteit en nationaliteit niet in de weg stonden aan een kennelijke afwijzing op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. [31] Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter kan alleen worden afgeleid dat een afwijzing als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 niet valt te verenigen met de situatie waarin álle asielmotieven van het asielrelaas geloofwaardig zijn geacht. [32]
4.13.
Nu verweerder de aanvraag als kennelijk ongegrond heeft mogen afwijzen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000, ziet de rechtbank geen aanleiding om in te gaan op de tweede afwijzingsgrond die verweerder heeft toegepast (Senegal als veilig land van herkomst). [33]

Conclusie en gevolgen

5. Gelet op al het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder de asielaanvraag van eiser als kennelijk ongegrond heeft mogen afwijzen. Dat betekent dat de afwijzing in stand blijft. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden. De rechtbank ziet evenmin aanleiding een schadevergoeding toe te kennen voor schade geleden voor het volgens eiser ten onrechte tegenwerpen van artikel 30b, eerste lid, van de Vw 2000.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzitter, en mr. C.I.H. Kerstens-Fockens en mr. J. Smeets, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b en e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Zie artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. In eerste instantie wierp verweerder ook tegen dat eiser onvoldoende documenten had overgelegd en daarvoor geen goede verklaring kon geven (artikel 31, zesde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000). Deze tegenwerping heeft verweerder tijdens de zitting laten vallen.
3.Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
6.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000.
7.Richtlijn 2011/95/EU.
8.Zie de arresten MM van 22 november 2012 (C277/11, ECLI:EU:C:2012:744), LH van 10 juni 2021 (C-921/19, ECLI:EU:C:2021:478) en EZ van 19 november 2020 (C-238/19, ECLI:EU:C:2020:945).
9.“Judicial analysis: Evidence and credibility assessment in the context of the Common European Asylum System” (EASO, 2018) en “Practical Guide on Evidence and Risk Assessment” (EUAA, januari 2024).
10.Als in het vervolg van deze uitspraak wordt gesproken over “de cumulatieve voorwaarden” worden de cumulatieve voorwaarden uit artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn en uit artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 bedoeld. Artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 is een implementatie van artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn.
11.Europees Hof voor de Rechten van de Mens, “Guide on the case-law of the European Convention on Human Rights – Immigration, updated on 31 August 2024” en het arrest J.K. and others van 13 augustus 2016 (application no. 59166/12).
12.United Nations High Commissioner for Refugees.
13.Het arrest Fathi van 4 oktober 2018 (ECLI:EU:C:2018:803).
14.Artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b en e, van de Vw 2000.
15.Zie paragraaf C1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
16.Zie voor het voorgaande WI 2024/6, onder en paragraaf C1/4.3.2.6 van de Vc 2000.
17.Pagina 19 van “EASO: Practical Guide: Evidence Assessment”, maart 2015.
18.Richtlijn 2013/32/EU.
19.Punt 47 van het arrest Y en Z van 9 november 2023 (C-125/22, ECLI:EU:C:2023:843).
20.Pagina 77 van “Judicial analysis: Evidence and credibility assessment in the context of the Common European Asylum System”.
21.Pagina 30 van het nader gehoor.
22.Pagina 30 van het nader gehoor.
23.Pagina 21 van het nader gehoor.
24.Pagina 21 van het nader gehoor.
25.Pagina 22 van het nader gehoor.
26.Vanaf pagina 16 van het nader gehoor.
27.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1943.
28.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 12 augustus 2020, van 28 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:729) en van 17 mei 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1442).
29.Kamerstukken II, 2014/15, 34 088, nr. 3, pagina 13.
30.Richtlijn 2013/33/EU.
31.Zie de uitspraken van de Afdeling van 17 mei 2016 en 28 februari 2018.
32.Zie de uitspraak van de Afdeling van 30 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4352.
33.Artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.