ECLI:NL:RBDHA:2025:10623

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
NL25.24394
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen staandehouding, overbrenging en ophouding van een vreemdeling in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de staandehouding, overbrenging en ophouding van een vreemdeling, eiser, door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, geboren in 2000 en van Marokkaanse nationaliteit, werd op 30 mei 2025 staande gehouden op grond van artikel 50 van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser stelde dat hij onterecht was staande gehouden, omdat hij vanuit Zwitserland was overgedragen aan Nederland op basis van de Dublinverordening, wat volgens hem leidde tot procedureel rechtmatig verblijf. Hij voerde aan dat zijn verblijfsrechtelijke positie geen aanleiding mocht zijn voor de toepassing van artikel 50 van de Vw.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij eiser op 30 mei 2025 zijn gronden van beroep indiende en verweerder op dezelfde dag een verweerschrift indiende. De rechtbank sloot het onderzoek op 16 juni 2025. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding rechtmatig was, omdat eiser nog geen asielaanvraag in Nederland had ingediend, ondanks de overdracht vanuit Zwitserland. De rechtbank concludeerde dat er voldoende aanleiding was om aan te nemen dat eiser niet rechtmatig in Nederland verbleef.

De rechtbank oordeelde verder dat de overbrenging en ophouding van eiser ook rechtmatig waren, omdat zijn identiteit en nationaliteit bij aankomst bekend waren. De rechtbank verwierp de argumenten van eiser en verklaarde het beroep ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL25.24394

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Verweerder heeft eiser op 30 mei 2025 staande gehouden, overgebracht en opgehouden op grond van artikel 50 van de Vw. [1]
Eiser heeft tegen de staandehouding, overbrenging en ophouding beroep ingesteld.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 30 mei 2025 de gronden van het beroep ingediend en op 6 juni 2025 aangevuld. Verweerder heeft op diezelfde dag een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 16 juni 2025 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2000 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Eiser voert aan dat hij op de onjuiste gronden is staande gehouden, overgebracht en opgehouden, nu hij vanuit Zwitserland op grond van artikel 18, eerste lid en onder c, van de Dublinverordening [2] is overgedragen aan Nederland. Volgens eiser levert deze overdracht procedureel rechtmatig verblijf op, zodat zijn verblijfsrechtelijke positie geen aanleiding kon vormen voor de toepassing van artikel 50, van de Vw. In het proces-verbaal M105 is bovendien ten onrechte overwogen dat zijn verblijf bij voorbaat als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Daarnaast beschikte eiser niet over verifieerbare identiteitsdocumenten in de zin van artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Eiser acht de toepassing van artikel 50, derde lid, van de Vw onjuist, nu zijn identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. Volgens eiser had de ophouding dienen te geschieden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ophouding van eiser rechtmatig heeft plaatsgevonden op grond van artikel 50, derde lid van de Vw. Eiser is vanuit Zwitserland overgenomen op grond van de Dublinverordening en beschikte daarbij over een laissez-passer afgegeven door de Zwitserse autoriteiten. Eisers identiteit en nationaliteit waren daarom bekend. Daarnaast sluit artikel 50, derde lid, van de Vw niet uit dat tijdens de ophouding nog verificatiewerkzaamheden worden verricht en aanvullende gegevens van de vreemdeling worden verzameld terwijl verweerder voorbereidingen treft voor een mogelijke inbewaringstelling. In dit kader verwijst verweerder naar de uitspraak van de Afdeling [3] van 19 maart 2014. [4] Verder betwist verweerder dat eiser procedureel rechtmatig verblijf had in Nederland, nu hij in Nederland nog geen asielaanvraag had ingediend. De enkele overdracht op grond van de Dublinverordening brengt geen procedureel rechtmatig verblijf met zich mee. Ook na zijn heenzending heeft eiser geen asielaanvraag ingediend.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Uit het proces-verbaal M105 volgt dat eiser is staande gehouden op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw. Deze bepaling biedt een grondslag voor staande houding indien er redelijkerwijs een vermoeden bestaat dat een vreemdeling niet rechtmatig in Nederland verblijft. Hiertoe bestond voldoende aanleiding. Immers, eiser is vanuit Zwitserland overgedragen op grond van de Dublinverordening, maar had in Nederland nog geen asielaanvraag ingediend. Onder deze omstandigheden kon verweerder aannemen dat geen sprake was van rechtmatig verblijf. De rechtbank acht de staandehouding rechtmatig.
5. Vervolgens is eiser overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor en opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw. Deze bepaling biedt een grondslag voor overbrenging en ophouding van een vreemdeling van wie de identiteit onmiddellijk kan worden vastgesteld en is gebleken dat hij geen rechtmatig verblijf heeft. Verweerder heeft zich vervolgens terecht op het standpunt gesteld dat de identiteit en nationaliteit van eiser bij aankomst reeds bekend waren, mede op grond van de overdracht uit Zwitserland en het door Zwitserland verstrekte laissez-passer. Er is dan ook geen sprake van een onjuiste grondslag.
6. Artikel 50, derde lid, van de Vw sluit bovendien niet uit dat tijdens de ophouding nog verificatiehandelingen worden verricht met betrekking tot de identiteit, nationaliteit of verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling, of dat aanvullende gegevens worden verzameld in het kader ven de voorbereiding van een mogelijke maatregel van bewaring zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2014. De omstandigheid dat verweerder tijdens de ophouding nog nader onderzoek heeft verricht, maakt de toepassing van artikel 50, derde lid, van de Vw dus niet onrechtmatig.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de staandehouding, overbrenging en ophouding van eiser terecht op grond van artikel 50, eerste en derde lid, van de Vw heeft plaatsgevonden.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 17 juni 2025 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.