ECLI:NL:RBDHA:2025:10699

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
Zaaknr.: 11560951/25-50135
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet van een ambtenaar door de gemeente Den Haag

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoeker] tegen de Gemeente Den Haag. [verzoeker] verzocht om vernietiging van het ontslag op staande voet dat haar door de gemeente was gegeven. De gemeente had het ontslag gebaseerd op beschuldigingen van het aanvragen van zorgverlof onder valse voorwendselen en het verrichten van betaald werk voor derden tijdens dat verlof. De kantonrechter oordeelde dat de gemeente niet voldoende bewijs had geleverd voor de dringende reden die vereist is voor een ontslag op staande voet. De kantonrechter concludeerde dat de ontslagbrief zelf niet als bewijs kon dienen en dat de gemeente niet had aangetoond dat [verzoeker] daadwerkelijk valse documenten had gebruikt of dat zij zich schuldig had gemaakt aan ernstig verwijtbaar gedrag. De rechter vernietigde het ontslag en wees de verzoeken van [verzoeker] toe, waaronder de veroordeling van de gemeente tot wedertewerkstelling en betaling van achterstallig salaris. De gemeente werd ook veroordeeld in de proceskosten. De beslissing benadrukt de verantwoordelijkheid van de werkgever om voldoende bewijs te leveren voor ontslag op staande voet en de noodzaak van een zorgvuldige behandeling van dergelijke zaken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
OvdB-C
Zaaknr.: 11560951/25-50135
Uitspraakdatum: 19 juni 2025
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: Mr E. Spijer,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Den Haag,
gevestigd te Den Haag,
verwerende partij,
verder te noemen: de werknemer,
gemachtigde: Mr J.C.P.C. Koog.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [verzoeker] ” en “de gemeente”.

1.Het procesverloop

[verzoeker] heeft de kantonrechter bij verzoekschrift, bij de griffie ingekomen op 26 februari 2025, verzocht om het haar door de gemeente gegeven ontslag op staande voet te vernietigen, de gemeente te veroordelen tot wedertewerkstelling, doorbetaling van haar salaris, van € 4.584,01 bruto per maand, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, en de gemeente te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. De gemeente heeft een verweerschrift ingediend, tevens houdende het verzoek om [verzoeker] te veroordelen tot het betalen van de gefixeerde schadevergoeding ten bedrage van € 11.250,42, met wettelijke rente, en houdende het voorwaardelijke verzoek de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens ernstig verwijtbaar gedrag, dan wel een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, één en ander voor zover het gegeven ontslag op staande voet rechtens geen stand zou houden, met veroordeling van [verzoeker] in de gedingkosten.
Op 6 mei 2025 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaats gevonden. Verschenen zijn [verzoeker] , vergezeld van Mr E. Spijer, en namens de gemeente Mr J.C.P.C. Koog en [naam] . Daarbij zijn door beide partijen pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is op 1 mei 2023 bij de gemeente in dienst getreden, en bekleedde laatstelijk de functie van Werkbegeleider VT, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, tegen een salaris van € 4.584,01 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en verdere emolumenten.
Op 14 januari 2025 heeft [verzoeker] zich ziek gemeld.
Op 17 januari 2025 is [verzoeker] geschorst.
Op 29 januari 2025 is [verzoeker] op staande voet ontslagen. De redenen van het ontslag zijn haar medegedeeld in een brief van dezelfde datum. In die brief staat onder meer het volgende:
“Tijdens een gesprek in oktober 2024 met uw leidinggevende ( [naam] ) heeft u aangegeven zorgverlof aan te willen vragen in de periode van november 2024 tot en met februari 2025. Dit verlof heeft uw leidinggevende goedgekeurd op basis van de door u ingediende aanvraag, waarin u aangaf zorg te verlenen aan uw zus. Uw leidinggevende heeft toen om bewijsstukken verzocht en u heeft een medisch document aangeleverd. Vanaf (in ieder geval) 18 november 2024 heeft u nagenoeg elke maandag zorgverlof ingevoerd tot en met maandag 10 februari 2025. Op 16 januari 2025 heeft u een gesprek gehad met uw leidinggevende. Tijdens dit gesprek heeft u een aantal dingen naar voren gebracht. U heeft aangegeven dat u geen zorg heeft verleend aan uw zus gedurende uw zorgverlof, maar dat u toen als ZZPer elders een (betaalde) opdracht heeft uitgevoerd. Op de vraag van uw leidinggevende of de brief met medische gegevens die u aan uw leidinggevende heeft getoond (ten behoeve van uw aanvraag van zorgverlof), nep was, heeft u geantwoord dat dat het geval is. Voorts kwamen ook twee ZZPers ter sprake die u destijds had aangedragen. Eén daarvan zou ook elders een fulltime opdracht/dienstverband hebben. Over de andere ZZPer had u uw zorgen geuit, wat u daarmee bedoelt is onduidelijk. U heeft in ieder geval nagelaten bij uw leidinggevende te melden dat één van de ZZPers een andere (fulltime) opdracht/dienstverband had naast haar fulltime opdracht bij de gemeente Den Haag. (…) Geconcludeerd wordt dat u zorgverlof heeft aangevraagd en dat uw leidinggevende uw zorgverlof heeft goedgekeurd. Vervolgens heeft u geen gebruik gemaakt van het zorgverlof waarvoor het bestemd is, u heeft aangegeven dat u geen zorg heeft verleend aan uw zus, maar dat u (betaalde) werkzaamheden heeft verricht ten gunste van een andere opdrachtgever/werkgever. U heeft dan ook onder valse voorwendselen zorgverlof aangevraagd. Voorts acht ik het tevens kwalijk dat u een medische brief heeft gefabriceerd en deze ook heeft gebruikt om zorgverlof aan te vragen. (…) U was zich bewust van de dubbele functie van de desbetreffende ZZPer en u heeft de gemeente Den Haag daarmee blootgesteld aan mogelijke belangenverstrengeling en conflicten met de integriteitsregels. Ook acht ik het zeer kwalijk dat u geen openheid van zaken wenst te geven en geen gehoor heeft gegeven aan de uitnodigingen van Bureau Integriteit (…)”.

3.De verzoeken, verweren

[verzoeker] legt aan haar hiervoor weergegeven verzoek tot vernietiging van het gegeven ontslag ten grondslag dat een dringende reden daarvoor ontbreekt. Zij betwist de in de hiervoor geciteerde ontslagbrief genoemde feiten. Zij heeft daadwerkelijk zorg aan haar zuster verleend door een aantal huishoudelijke taken van haar zuster over te nemen. Haar zuster was in die tijd in verwachting van een kind. Zij heeft, zo heeft zij ter zitting betoogd, een afsprakenkaart van haar zuster voor fysiotherapie aan haar leidinggevende laten zien. Andere stukken heeft zij in het kader van het aangevraagde zorgverlof niet getoond, mede in verband met het privékarakter van dat soort stukken. De afsprakenkaart van haar zuster is niet vervalst. Zij heeft in een gesprek met haar leidinggevende op 16 januari 2025 slechts gezegd dat de werkdruk haar te veel was geworden, en dat zij aanliep tegen communicatieproblemen. Zij bestrijdt te hebben toegegeven dat zij zorgverlof heeft aangevraagd op grond van gefabriceerde (valse) stukken, en dat zij gezegd zou hebben ander betaald werk te hebben verricht voor derden. [verzoeker] betwist dat zij ZZPers bij de gemeente zou hebben aangedragen, en al helemaal dat zij weet zou hebben van door hen verrichte werkzaamheden voor derden. Dat zij geen gevolg heeft gegeven aan een oproep van het Bureau Integriteit van de gemeente is te wijten aan het feit dat zij toen ziek was, aldus [verzoeker] .
De gemeente legt (kort gezegd) aan haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst dezelfde feiten ten grondslag, die zij ook aan het gegeven ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd.
Op de verweren van beide partijen wordt, voor zover van belang, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

De verzoeken van [verzoeker] en die van de gemeente zullen gezamenlijk worden besproken, aangezien de feiten die aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd, dezelfde zijn, als die, welke aan het ontbindingsverzoek ten grondslag zijn gelegd.
De kantonrechter is van oordeel dat het gegeven ontslag op staande voet dient te worden vernietigd, en dat de overige verzoeken van [verzoeker] dienen te worden toegewezen, onder afwijzing van de door de gemeente verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst, en de aan dat verzoek gekoppelde nevenverzoeken. Daartoe wordt het navolgende overwogen.
Op de gemeente, als werkgever van [verzoeker] , rust de stelplicht en de bewijslast van feiten en/of omstandigheden waaruit de voor een ontslag op staande voet vereiste dringende reden blijkt.
Dat [verzoeker] onder valse voorwendselen, en met gebruikmaking van valselijk opgemaakte stukken (“nep”, zoals in de ontslagbrief staat), zorgverlof heeft verkregen, is naar het oordeel van de kantonrechter niet komen vast te staan. De ontslagbrief zelf kan niet dienen als onderbouwing of bewijs van de dringende reden. Dat betekent dat uit feiten, die zich voorafgaande aan het schrijven van de ontslagbrief hebben voorgedaan, een dringende reden moet kunnen blijken. De gemeente heeft niet gesteld welk stuk [verzoeker] ter ondersteuning van haar verlofaanvraag aan haar leidinggevende heeft getoond. [verzoeker] heeft van haar kant gesteld dat dat de ter zitting getoonde afsprakenkaart fysiotherapie is geweest. Niet gebleken is dat die kaart een valselijk opgemaakt stuk is. De enkele stelling van de gemeente dat [verzoeker] zou hebben toegegeven dat het betreffende stuk “nep” was, is gelet op de betwisting van die stelling, onvoldoende voor de conclusie dat [verzoeker] ter ondersteuning van haar verlofaanspraak gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakt stuk. Van het gesprek met haar leidinggevende, waarin [verzoeker] dat zou hebben toegegeven, heeft die leidinggevende geen verslag gemaakt, waarvan de inhoud met [verzoeker] is besproken, iets wat, gelet op de verstrekkende gevolgen voor [verzoeker] die de gemeente aan haar verklaringen heeft verbonden, in het kader van goed werkgeverschap van de gemeente mag worden verlangd. In de verklaring die de betreffende leidinggevende heeft afgelegd bij het Bureau Integriteit van de gemeente, heeft de leidinggevende verklaard dat [verzoeker] op de vraag of het getoonde stuk “nep” was, “geknikt” zou hebben. Wat [verzoeker] in dat verband
gezegdzou hebben, staat niet in de verklaring. Wat er zij van de “hoofdknik” van [verzoeker] , de kantonrechter is van oordeel dat het verslag van het gesprek bij het Bureau Integriteit onvoldoende is voor de conclusie dat [verzoeker] , die ontkent iets te hebben toegegeven, de valsheid van het getoonde stuk – welk stuk blijft dus ook onduidelijk – zou hebben erkend.
[verzoeker] bestrijdt tevens dat zij zou hebben toegegeven dat zij tijdens het verleende zorgverlof betaald werk voor derden zou hebben verricht. Ook ten aanzien van deze in de ontslagbrief vermelde dringende reden geldt: van het gesprek met haar leidinggevende, waarin [verzoeker] dat zou hebben “verteld”, zoals in de verklaring van haar leidinggevende tegenover het Bureau Integriteit staat, is geen verslag voorhanden, waarvan de inhoud met [verzoeker] is besproken. Wat [verzoeker] dan precies verteld zou hebben, blijkt niet uit het dossier. De gemeente heeft kennelijk ook geen nader onderzoek gedaan naar die door [verzoeker] beweerdelijk verrichte, betaalde werkzaamheden voor derden. Op geen enkele wijze is in ieder geval onderbouwd om welke werkzaamheden het zou gaan, en voor welke derden die zouden zijn verricht.
Aan de gemeente kan worden toegegeven dat naar aanleiding van de door haar overgelegde producties 5 tot en met 9 bij het verweerschrift, die verklaringen bevatten van de deelnemers/teamgenoten van [verzoeker] betreffende een teamoverleg dat op 16 januari 2025 plaatsvond, vragen rijzen ten aanzien van de wijze waarop [verzoeker] het verleende zorgverlof heeft gebruikt. Zo is verklaard dat [verzoeker] in dat overleg zou hebben gezegd dat zij het zorgverlof had opgenomen omdat zij dit nodig had, terwijl het toch om haar zuster zou gaan. Tevens zou [verzoeker] hebben gezegd dat zij zorgverlof voor haar zuster zou hebben aangevraagd, maar dat niet “per se” als zorgverlof had ingezet/daar geen gebruik van maakte. Ook zou zij vrijwilligerswerk hebben aangenomen dat mogelijk zou schuren met haar werkzaamheden bij Veilig Thuis. Meerdere teamgenoten hebben echter ook verklaard dat [verzoeker] in dat gesprek emotioneel, chaotisch en overstuur was, en dat men niet precies begreep wat zij bedoelde.
Wat er zij van de hiervoor genoemde verklaringen, - daaruit rijzen aan de kant van de gemeente wellicht terechte vragen - die verklaringen zijn te onduidelijk en te weinig concreet om daaruit een onderbouwing voor de dringende redenen voor het gegeven ontslag op staande voet te kunnen afleiden.
Onduidelijkheid blijft ook bestaan ten aanzien van het verwijt aan het adres van [verzoeker] met betrekking tot twee door [verzoeker] aangedragen ZZP-ers, waarvan zij zou hebben gezegd dat één daarvan een fulltime opdracht/dienstverband zou hebben, en dat zij twijfel had ten aanzien van de ander. Bij gebrek aan enige concretisering, ontgaat het de kantonrechter waarom het gedrag van [verzoeker] op dit punt een dringende reden zou opleveren. Het is, zoals door [verzoeker] terecht is aangevoerd, niet de taak van [verzoeker] om misstanden, zo die er zouden zijn, aan de kaak te stellen. Een verplichting tot melding bij het Bureau Integriteit kan onder omstandigheden wellicht worden aangenomen, maar concrete feiten of omstandigheden die een dergelijke verplichting voor [verzoeker] meebrengen, zijn niet gebleken, zodat de vraag of zij die verplichting heeft geschonden verder in het midden kan blijven. In de ontslagbrief wordt nog gerept van een “mogelijke belangenverstrengeling en conflicten met de integriteitsregels”, maar de gebezigde formulering (“mogelijke…”) maakt al duidelijk dat hier geen sprake is van een concreet feit dat een dringende reden oplevert.
Het enkele feit tenslotte dat [verzoeker] niet is verschenen op de uitnodiging van het Bureau Integriteit, levert, gelet op het feit dat zij zich had ziek gemeld, niet zonder meer een dringende reden voor een ontslag op staande voet op. Indien de gemeente meende dat [verzoeker] wel kon worden gehoord, had zij naar het oordeel van de kantonrechter op dat punt het oordeel van de bedrijfsarts kunnen en moeten vragen, hetgeen zij heeft nagelaten.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de in de ontslagbrief van 29 januari 2025 vermelde feiten geen van alle een dringende reden voor het gegeven ontslag op staande voet opleveren, zodat dat ontslag zal worden vernietigd, onder toewijzing van de nevenverzoeken.
Van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst is, gelet op het voorgaande evenmin sprake. Van ernstig verwijtbaar gedrag van [verzoeker] is, nu van feiten die die ontbinding op die grond kunnen dragen niet is gebleken, geen sprake. Verwezen wordt naar hetgeen in het kader van het ontslag op staande voet is overwogen. Het moge zo zijn dat de arbeidsverhouding tussen de gemeente en [verzoeker] inmiddels is verstoord. Dat die verstoring ernstig en duurzaam is, zoals de gemeente stelt, staat naar het oordeel van de kantonrechter evenwel niet zonder meer vast. Het is, gelet op de ontstane situatie, wellicht onwenselijk om [verzoeker] haar werk binnen dezelfde afdeling te laten voortzetten, maar van de onmogelijkheid om haar elders binnen de gemeente te werk te stellen is niet gebleken. Belangrijker is echter dat, voor zover al sprake zou zijn van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, die verstoring, anders dan de gemeente meent, niet in overwegende mate aan [verzoeker] is te wijten, maar juist aan de gemeente zelf. De gemeente heeft immers nagelaten om de verdenkingen jegens [verzoeker] deugdelijk te onderzoeken, en is slechts op basis van enkele vermeende erkenningen door [verzoeker] overgegaan tot een ontslag op staande voet. Onder die omstandigheden rechtvaardigt een verstoring van de arbeidsverhouding geen ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De ontbindingsverzoeken, en de nevenverzoeken van de gemeente zullen dan ook worden afgewezen.
De gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten dienen te worden veroordeeld, inclusief de nakosten. Ten aanzien van de verzochte veroordeling tot betaling van buitengerechtelijke kosten zal aansluiting worden gezocht bij de toepasselijke en gebruikelijke staffels. De door [verzoeker] verzochte dwangsom in het kader van haar verzoek tot wedertewerkstelling zal worden toegewezen, met dien verstande dat de totaal te verbeuren dwangsom zal worden beperkt tot een bedrag van € 10.000,-

5.De beslissing

De kantonrechter,
zowel ten aanzien van de verzoeken van [verzoeker] , als ten aanzien van de tegenverzoeken van de gemeente:
  • Vernietigt het aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet;
  • Veroordeelt de gemeente tot betaling van het achterstallige salaris ten bedrage van
€ 4.584,01 bruto per maand, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% en met de wettelijke rente over de ten tijde van de indiening van het verzoekschrift opeisbare bedragen, tot aan de dag der algehele voldoening;
  • Veroordeelt de gemeente om aan [verzoeker] te betalen een bedrag van € 705,92, inclusief BTW, aan buitengerechtelijke kosten;
  • Veroordeelt de gemeente om [verzoeker] toe te laten tot de overeengekomen arbeid, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat niet na betekening van deze beschikking aan deze veroordeling zal worden voldaan, zulks tot een maximum van € 10.000,-;
  • Veroordeelt de gemeente in de proceskosten van € 1.039,00 aan de zijde van [verzoeker] , waaronder een bedrag van € 814,00 aan gemachtigden salaris, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als de gemeente niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
  • Verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
  • Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. O. van der Burg, kantonrechter, en op 19 juni 2025 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.